圣经文本

 

Genesis第23章

学习

   

1 En het leven van Sara was honderd zeven en twintig jaren; dit waren de jaren des levens van Sara.

2 En Sara stierf te Kiriath-Arba, dat is Hebron, in het land Kanaan; en Abraham kwam om Sara te beklagen, en haar te bewenen.

3 Daarna stond Abraham op van het aangezicht van zijner dode, en hij sprak tot de zonen Heths, zeggende:

4 Ik ben een vreemdeling en inwoner bij u; geef mij een erfbegrafenis bij u, opdat ik mijn dode van voor mijn aangezicht begrave.

5 En de zonen Heths antwoordden Abraham, zeggende tot hem:

6 Hoor ons, mijn heer! gij zijt een vorst Gods in het midden van ons; begraaf uw dode in de keure onzer graven; niemand van ons zal zijn graf voor u weren, dat gij uw dode niet zoudt begraven.

7 Toen stond Abraham op, en boog zich neder voor het volk des lands, voor de zonen Heths;

8 En hij sprak met hen, zeggende: Is het met uw wil, dat ik mijn dode begrave van voor mijn aangezicht; zo hoort mij, en spreekt voor mij bij Efron, den zoon van Zohar,

9 Dat hij mij geve de spelonk van Machpela, die hij heeft, die in het einde van zijn akker is, dat hij dezelve mij om het volle geld geve, tot een erfbegrafenis in het midden van u.

10 Efron nu zat in het midden van de zonen Heths; en Efron de Hethiet antwoordde Abraham, voor de oren van de zonen Heths, van al degenen, die ter poorte zijner stad ingingen, zeggende:

11 Neen, mijn heer! hoor mij; den akker geef ik u; ook de spelonk, die daarin is, die geef ik u; voor de ogen van de zonen mijns volks geef ik u die; begraaf uw dode.

12 Toen boog zich Abraham neder voor het aangezicht van het volk des lands;

13 En hij sprak tot Efron, voor de oren van het volk des lands, zeggende: Trouwens, zijt gij het? lieve, hoor mij; ik zal het geld des akkers geven; neem het van mij, zo zal ik mijn dode aldaar begraven.

14 En Efron antwoordde Abraham, zeggende tot hem:

15 Mijn heer! hoor mij; een land van vierhonderd sikkelen zilvers, wat is dat tussen mij en tussen u? begraaf slechts uw dode.

16 En Abraham luisterde naar Efron; en Abraham woog Efron het geld, waarvan hij gesproken had voor de oren van de zonen Heths, vierhonderd sikkelen zilvers, onder den koopman gangbaar.

17 Alzo werd de akker van Efron, die in Machpela was, dat tegenover Mamre lag, de akker en de spelonk, die daarin was, en al het geboomte, dat op den akker stond, dat rondom in zijn ganse landpale was gevestigd,

18 Aan Abraham tot een bezitting, voor de ogen van de zonen Heths, bij allen, die tot zijn stadspoort ingingen.

19 En daarna begroef Abraham zijn huisvrouw Sara in de spelonk des akkers van Machpela, tegenover Mamre, hetwelk is Hebron, in het land Kanaan.

20 Alzo werd die akker, en de spelonk die daarin was, aan Abraham gevestigd tot een erfbegrafenis van de zonen Heths.

   

来自斯威登堡的著作

 

Arcana Coelestia#2954

学习本章节

  
/10837  
  

2954. 'I will give the price of the field, accept it from me' means redemption as regards the truths of the Church which come from the Lord. This is clear from the meaning of 'giving the silver' as redeeming by means of truth, dealt with above in 2937, for 'silver' means truth, 1551; from the meaning of 'the field' as the Church, and also the doctrine of truth, dealt with in 368, 2936; and from the meaning of 'accept it from me' as a willing response with those who belong to the Church. That response involves a belief that redemption comes from the Lord alone. As for what redemption is, it is the same as reformation and regeneration, and therefore being delivered from hell and being saved. The redemption, or reformation and salvation, of members of the spiritual Church is effected by means of truth, whereas that of members of the celestial Church is effected by means of good.

[2] The reasons why have been stated in various places already - that spiritual people possess no will at all for what is good, but instead have been provided with an ability to understand what good is. The understanding of what is good is primarily called truth, and indeed the truth of faith, while the willing of it and from this the doing of it is called good. Spiritual persons therefore, by means of an understanding of good, or what amounts to the same, by means of truth, are led on to a will for what is good, or what amounts to the same, to good. They are not led on to any will for what is good from anything that is their own, since all will for what is good has with them been destroyed, 895, 927, 2124. Instead they are led on to a new will which they receive from the Lord, 863, 875, 1023, 1043, 1044; and when they have received this new will they specifically are called the redeemed.

  
/10837  
  

Thanks to the Swedenborg Society for the permission to use this translation.