圣经文本

 

Genesis第11章

学习

   

1 En de ganse aarde was van enerlei spraak en enerlei woorden.

2 Maar het geschiedde, als zij tegen het oosten togen, dat zij een laagte vonden in het land Sinear; en zij woonden aldaar.

3 En zij zeiden een ieder tot zijn naaste: Kom aan, laat ons tichelen strijken, en wel doorbranden! En de tichel was hun voor steen, en het lijm was hun voor leem.

4 En zij zeiden: Kom aan, laat ons voor ons een stad bouwen, en een toren, welks opperste in den hemel zij, en laat ons een naam voor ons maken, opdat wij niet misschien over de ganse aarde verstrooid worden!

5 Toen kwam de HEERE neder, om te bezien de stad en den toren, die de kinderen der mensen bouwden.

6 En de HEERE zeide: Ziet, zij zijn enerlei volk, en hebben allen enerlei spraak; en dit is het, dat zij beginnen te maken; maar nu, zoude hun niet afgesneden worden al wat zij bedacht hebben te maken?

7 Kom aan, laat Ons nedervaren, en laat Ons hun spraak aldaar verwarren, opdat iegelijk de spraak zijns naasten niet hore.

8 Alzo verstrooide hen de HEERE van daar over de ganse aarde; en zij hielden op de stad te bouwen.

9 Daarom noemde men haar naam Babel; want aldaar verwarde de HEERE de spraak der ganse aarde, en van daar verstrooide hen de HEERE over de ganse aarde.

10 Deze zijn de geboorten van Sem: Sem was honderd jaren oud, en gewon Arfachsad, twee jaren na den vloed.

11 En Sem leefde, nadat hij Arfachsad gewonnen had, vijfhonderd jaren; en hij gewon zonen en dochteren.

12 En Arfachsad leefde vijf en dertig jaren, en hij gewon Selah.

13 En Arfachsad leefde, nadat hij Selah gewonnen had, vierhonderd en drie jaren; en hij gewon zonen en dochteren.

14 En Selah leefde dertig jaren, en hij gewon Heber.

15 En Selah leefde, nadat hij Heber gewonnen had, vierhonderd en drie jaren, en hij gewon zonen en dochteren.

16 En Heber leefde vier en dertig jaren, en gewon Peleg.

17 En Heber leefde, nadat hij Peleg gewonnen had, vierhonderd en dertig jaren; en hij gewon zonen en dochteren.

18 En Peleg leefde dertig jaren, en hij gewon Rehu.

19 En Peleg leefde, nadat hij Rehu gewonnen had, tweehonderd en negen jaren; en hij gewon zonen en dochteren.

20 En Rehu leefde twee en dertig jaren, en hij gewon Serug.

21 En Rehu leefde, nadat hij Serug gewonnen had, tweehonderd en zeven jaren; en hij gewon zonen en dochteren.

22 En Serug leefde dertig jaren, en gewon Nahor.

23 En Serug leefde, nadat hij Nahor gewonnen had, tweehonderd jaren; en hij gewon zonen en dochteren.

24 En Nahor leefde negen en twintig jaren, en gewon Terah.

25 En Nahor leefde, nadat hij Terah gewonnen had, honderd en negentien jaren; en hij gewon zonen en dochteren.

26 En Terah leefde zeventig jaren, en gewon Abram, Nahor en Haran.

27 En deze zijn de geboorten van Terah: Terah gewon Abram, Nahor en Haran; en Haran gewon Lot.

28 En Haran stierf voor het aangezicht zijns vaders Terah, in het land zijner geboorte, in Ur der Chaldeen.

29 En Abram en Nahor namen zich vrouwen; de naam van Abrams huisvrouw was Sarai, en de naam van Nahors huisvrouw was Milka, een dochter van Haran, vader van Milka, en vader van Jiska.

30 En Sarai was onvruchtbaar; zij had geen kind.

31 En Terah nam Abram, zijn zoon, en Lot, Harans zoon, zijns zoons zoon, en Sarai, zijn schoondochter, de huisvrouw van zijn zoon Abram, en zij togen met hen uit Ur der Chaldeen, om te gaan naar het land Kanaan; en zij kwamen tot Haran, en woonden aldaar.

32 En de dagen van Terah waren tweehonderd en vijf jaren, en Terah stierf te Haran.

   

来自斯威登堡的著作

 

Arcana Coelestia#1292

学习本章节

  
/10837  
  

1292. That 'they found a valley in the land of Shinar' means that worship became more unclean and unholy is clear from the meaning of 'a valley' and from the meaning of 'the land of Shinar'. As regards the meaning of 'a valley', in the Word 'mountains' means love or charity because these are the highest points, or what amounts to the same, inmost features of worship, as shown already in 795. Consequently 'a valley' means that which is below the mountains, that is, the lower, or what amounts to the same, exterior aspect of worship. 'The land of Shinar' however means external worship which has unholiness within it, as shown already in 1183. Thus in this verse the statement that 'they found a valley in the land of Shinar' means that worship became more unclean and unholy.

[2] Verse one dealt with the Church having one lip and its words being one that is, one doctrine in general and in particular. This verse however deals with the decline of the Church - 'they travelled from the east' that is, they began to depart from charity. For to the extent that the Church, or a member of the Church, departs from charity, its worship departs from what is holy, or its worship approaches what is unclean and unholy. The reason 'they found a valley in the land of Shinar' means the decline of the Church, that is, of worship, into unholiness is that a valley is a low-lying area between mountains, which, as has been stated, mean the holy things of love or of charity within worship. This also becomes clear from the meaning of 'a valley' in the Word where in the original language several expressions for valley occur which mean, when used in that sense, things present in worship that are less or more unholy.

[3] That 'valleys' means such things is clear in Isaiah,

The burden of the valley of vision; for the Lord Jehovih Zebaoth has a day of tumult and of trampling and of confusion in the valley of vision. Isaiah 22:1, 5.

'The valley of vision' stands for delusions and for reasonings by which worship is rendered false and at length profaned. In Jeremiah,

How do you say, I have not been defiled, I have not walked after the baals? Look at your way in the valley. Jeremiah 2:23.

'The valley' stands for unclean worship. In the same prophet, They have built the high places of Topheth, which are in the valley of the son of Hinnom. Therefore, behold, the days are coming when it will no more be called Topheth or the valley of the son of Hinnom, but the valley of slaughter. Jeremiah 7:31, 34; 19:6.

'The valley of Hinnom' stands for hell, also for the profanation of truth and good.

[4] In Ezekiel,

Thus said the Lord Jehovih to the mountains and hills, to the ravines and valleys Behold, I, even I, am bringing a sword places. Ezekiel 6:3.

In the same prophet,

I will give to Gog a place there for burial in Israel, the valley of those that pass over towards the east of the sea. And they will call it the valley of the multitude of Gog. Ezekiel 39:11, 15.

This refers to worship in external things, 'the valley' standing for such worship. But when worship has not yet become unholy to that extent, it is described by the word for a valley used here in Genesis 11:2, as in Isaiah,

I will open rivers on the sloping heights, and I will place springs in the midst of valleys; I will make the wilderness into a pool of water, and the dry land into streams of water. Isaiah 41:18.

This refers to people who are in ignorance, that is, without cognitions of faith and charity, and who yet have charity. 'valley' here stands for those people, as does 'valley' in Ezekiel 37:1.

  
/10837  
  

Thanks to the Swedenborg Society for the permission to use this translation.