圣经文本

 

Genesis第10章

学习

   

1 Dit nu zijn de geboorten van Noachs zonen: Sem, Cham, en Jafeth; en hun werden zonen geboren na den vloed.

2 De zonen van Jafeth zijn: Gomer, en Magog, en Madai, en Javan, en Tubal, en Mesech, en Thiras.

3 En de zonen van Gomer zijn: Askenaz, en Rifath, en Togarma.

4 En de zonen van Javan zijn: Elisa, en Tarsis; de Chittieten en Dodanieten.

5 Van dezen zijn verdeeld de eilanden der volken in hun landschappen, elk naar zijn spraak, naar hun huisgezinnen, onder hun volken.

6 En de zonen van Cham zijn: Cusch en Mitsraim, en Put, en Kanaan.

7 En de zonen van Cusch zijn: Seba en Havila, en Sabta, en Raema, en Sabtecha. En de zonen van Raema zijn: Scheba en Dedan.

8 En Cusch gewon Nimrod; deze begon geweldig te zijn op de aarde.

9 Hij was een geweldig jager voor het aangezicht des HEEREN; daarom wordt gezegd: Gelijk Nimrod, een geweldig jager voor het aangezicht des HEEREN.

10 En het beginsel zijns rijks was Babel, en Erech, en Accad, en Calne in het land Sinear.

11 Uit ditzelve land is Assur uitgegaan, en heeft gebouwd Nineve, en Rehoboth, Ir, en Kalach.

12 En Resen, tussen Nineve en tussen Kalach; deze is die grote stad.

13 En Mitsraim gewon de Ludieten, en de Anamieten, en de Lehabieten, en de Naftuchieten,

14 En de Pathrusieten, en de Casluchieten, van waar de Filistijnen uitgekomen zijn, en de Caftorieten.

15 En Kanaan gewon Sidon, zijn eerstgeborene, en Heth,

16 En de Jesubiet, en de Amoriet, en de Girgasiet,

17 En de Hivviet, en de Arkiet, en de Siniet,

18 En de Arvadiet, en de Tsemariet, en de Hamathiet; en daarna zijn de huisgezinnen der Kanaanieten verspreid.

19 En de landpale der Kanaanieten was van Sidon, daar gij gaat naar Gerar tot Gaza toe; daar gij gaat naar Sodom en Gomorra, en Adama, en Zoboim, tot Lasa toe.

20 Deze zijn zonen van Cham, naar hun huisgezinnen, naar hun spraken, in hun landschappen, in hun volken.

21 Voorts zijn Sem zonen geboren; dezelve is ook de vader aller zonen van Heber, broeder van Jafeth, den grootste.

22 Sems zonen waren Elam, en Assur, en Arfachsad, en Lud, en Aram.

23 En Arams zonen waren Uz, en Hul, en Gether, en Maz.

24 En Arfachsad gewon Selah, en Selah gewon Heber.

25 En Heber werden twee zonen geboren; des enen naam was Peleg; want in zijn dagen is de aarde verdeeld; en zijns broeders naam was Joktan.

26 En Joktan gewon Almodad, en selef, en Hatsarmaveth, en Jarach,

27 En Hadoram, en Usal, en Dikla,

28 En Obal, en Abimael, en Scheba,

29 En Ofir, en Havila, en Jobab; deze allen waren zonen van Joktan.

30 En hun woning was van Mescha af, daar gij gaat naar Sefar, het gebergte van het oosten.

31 Deze zijn zonen van Sem, naar hun huisgezinnen, naar hun spraken, in hun landschappen, naar hun volken.

32 Deze zijn de huisgezinnen der zonen van Noach, naar hun geboorten, in hun volken; en van dezen zijn de volken op de aarde verdeeld na den vloed.

   

来自斯威登堡的著作

 

Arcana Coelestia#1005

学习本章节

  
/10837  
  

1005. That 'requiring your blood with your souls' means that violence done to charity will punish itself, 'blood' meaning violence, and 'souls' people who do violence, is clear from what comes before and after, and also from the meaning of 'blood' in the contrary sense, as well as from the meaning of 'soul' in the contrary sense. First from what comes before in the previous verse referring to the eating of blood, which, as shown, meant profanation, and from what comes after in the next verse referring to the shedding of blood, it is consequently clear that the subject here is the state and the punishment of one who mixes holy things with unholy. It is further clear from the meaning of 'blood' in the contrary sense, in that 'blood' in the genuine sense means that which is celestial and in reference to a regenerate spiritual person means charity - which constitutes the celestial in his case - but in the contrary sense means violence done to charity, and therefore that which is contrary to charity, namely all hatred, all revenge, all cruelty, and especially profanation, as becomes clear from the places in the Word that are quoted in 374, 376. Finally it is clear from the meaning of 'soul' in the contrary sense, in that in the Word 'soul' means life, in general, and so everybody who lives, but also means, since a person's life is by nature what he himself is, any individual who does violence. This may be confirmed from many parts of the Word, but for the moment let solely the following from Moses do so,

He who eats blood, I will set My face 1 against the soul eating blood, and I will cut him off from among his people, for the soul of the flesh is in the blood, and I have given it upon the altar, to make atonement for your souls, for the blood itself will make atonement by reason of the soul. Leviticus 17:10-11, 14.

Here 'soul' stands for life in three different senses, as it does many times elsewhere. The fact that violence done to charity will punish itself will be clear from what follows.

脚注:

1. literally, faces

  
/10837  
  

Thanks to the Swedenborg Society for the permission to use this translation.