圣经文本

 

Ezechiël第4章

学习

   

1 En gij, mensenkind, neem u een tichelsteen, en leg dien voor uw aangezicht, en bewerp daarop de stad Jeruzalem.

2 En maak een belegering tegen haar, en bouw tegen haar sterkten, en werp tegen haar een wal op, en stel legers tegen haar, en zet tegen haar stormrammen rondom.

3 Verder, neem gij u een ijzeren pan, en stel ze tot een ijzeren muur tussen u en tussen die stad; en richt uw aangezicht tegen haar, dat zij in belegering kome, en gij zult ze belegeren. Dit zij den huize Israels een teken.

4 Lig gij ook neder op uw linkerzijde, en leg daarop de ongerechtigheid van het huis Israels, naar het getal der dagen, dat gij daarop zult liggen, zult gij hun ongerechtigheid dragen.

5 Want Ik heb u gegeven de jaren hunner ongerechtigheid, naar het getal der dagen, driehonderd en negentig dagen, dat gij de ongerechtigheid van het huis Israels dragen zult.

6 Als gij nu deze voleinden zult, lig ten anderen male neder op uw rechterzijde, en gij zult de ongerechtigheid van het huis van Juda dragen veertig dagen; Ik heb u gegeven elken dag voor elk jaar.

7 Daarom zult gij uw aangezicht richten tegen de belegering van Jeruzalem, en uw arm zal ontbloot zijn; en gij zult tegen haar profeteren.

8 En ziet, Ik zal dikke touwen aan u leggen, dat gij u niet omkeert van uw ene zijde tot uw andere zijde, totdat gij de dagen uwer belegering voleind hebt.

9 En neemt gij voor u tarwe, en gerst, en bonen, en linzen, en gierst, en spelt; en doe die in een vat, en maak die u tot brood; naar het getal der dagen, die gij op uw zijde nederliggen zult, driehonderd en negentig dagen, zult gij dat eten.

10 Uw spijze nu, die gij eten zult, zal in gewicht zijn twintig sikkelen daags; van tijd tot tijd zult gij die eten.

11 Gij zult ook water naar zekere maat drinken, het zesde deel van een hin; van tijd tot tijd zult gij het drinken.

12 En gij zult een gerstekoek eten, en dien zult gij met drek van des mensen afgang bakken voor hun ogen.

13 En de HEERE zeide: Alzo zullen de kinderen Israels hun brood onrein eten onder de heidenen, waarhenen Ik hen verdrijven zal.

14 Toen zeide ik: Ach, Heere, Heere, zie, mijn ziel is niet verontreinigd geweest; want ik heb, van mijn jeugd af tot nu toe, geen dood aas, noch dat verscheurd is, gegeten, en geen verfoeilijk vlees is in mijn mond gekomen.

15 En Hij zeide tot mij: Zie, Ik heb u rundermest gegeven voor mensendrek, zo zult gij uw brood daarmede bereiden.

16 Daarna zeide Hij tot mij: Gij mensenkind, zie, Ik breek den staf des broods in Jeruzalem, en zij zullen het brood met gewicht en met kommer eten, en het water met zekere maat en met verbaasdheid drinken;

17 Opdat zij des broods en des waters gebrek hebben, en de een met den ander verbaasd worden, en in hun ongerechtigheid uitteren.

   

来自斯威登堡的著作

 

Beknopte Uiteenzetting vd Leer van de Nieuwe Kerk#101

学习本章节

  
/120  
  

101. Dat de Kerk van de Heer is en dit uit kracht van een geestelijke echtverbintenis, die van het Goede en het Ware is en dat de Heer Bruidegom en Man en de Kerk Bruid en Vrouw genoemd

wordt, is de Christenen uit het Woord bekend, vooral uit de volgende plaatsen, Johannes zegt van de Heer: ‘Die de Bruid heeft, is de Bruidegom, maar de vriend van de Bruidegom is degene, die staat en Hem hoort en die Zich verheugt over de stem van de Bruidegom’, (Johannes 3:29).

Jezus zei: ‘Zolang de Bruidegom bij hen is, kunnen de bruiloftskinderen niet vasten’, (Mattheüs 9:15; Marcus 2:19-20; Lucas 5:34-35).

‘Ik zag de heilige stad, het Nieuwe Jeruzalem, nederdalende van God uit de hemel, toebereid als een Bruid, die voor haar Man versierd is’, (Apocalyps 21:2).

De Engel zei tot Johannes: ‘Kom, en ik zal u tonen de Bruid, de Vrouw van het Lam, en hij toonde mij van de berg de heilige stad Jeruzalem’, (Apocalyps 21:9).

‘De tijd van de Bruiloft van het Lam is gekomen en Zijn Vrouw heeft zichzelf bereid; zalig zijn degenen, die geroepen zijn tot het Avondmaal van de Bruiloft van het Lam’, (Apocalyps 19:7, 9).

‘Ik ben de wortel en het geslacht van David, de blinkende Morgenster; de Geest en de Bruid zeggen: Kom! en die het hoort, zegt: Kom! en die dorst heeft, kom, en die wil, neem het water van het leven om niet’, (Apocalyps 22:16-17).

  
/120  
  

Published by Swedenborg Boekhuis.

圣经文本

 

Jeremia第5章:6-11

学习

      

6 Daarom heeft hen een leeuw uit het woud verslagen, een wolf der wildernissen zal hen verwoesten; een luipaard waakt tegen hun steden; al wie uit dezelve uitgaat, zal verscheurd worden; want hun overtredingen zijn vermenigvuldigd, hun afkeringen zijn machtig veel geworden.

7 Hoe zou Ik over zulks u vergeven? Uw kinderen verlaten Mij, en zweren bij hen, die geen God zijn; als Ik hen verzadigd heb, zo bedrijven zij overspel, en verzamelen bij hopen in het hoerenhuis.

8 Als welgevoederde hengsten zijn zij vroeg op; zij hunkeren een iegelijk naar zijns naasten huisvrouw.

9 Zou Ik over die dingen geen bezoeking doen? spreekt de HEERE. Of zou Mijn ziel zich niet wreken aan zulk een volk, als dit is?

10 Beklimt haar muren, en verderft ze (doch maakt geen voleinding); doet haar spitsen weg, want zij zijn des HEEREN niet.

11 Want het huis van Israel en het huis van Juda hebben gans trouwelooslijk tegen Mij gehandeld, spreekt de HEERE.