圣经文本

 

Exodus第7章

学习

   

1 Toen zeide de HEERE tot Mozes: Zie, Ik heb u tot een god gezet over Farao; en Aaron, uw broeder, zal uw profeet zijn.

2 Gij zult spreken alles, wat Ik u gebieden zal; en Aaron, uw broeder, zal tot Farao spreken, dat hij de kinderen Israels uit zijn land trekken laat.

3 Doch Ik zal Farao's hart verharden; en Ik zal Mijn tekenen en Mijn wonderheden in Egypteland vermenigvuldigen.

4 Farao nu zal naar ulieden niet horen, en Ik zal Mijn hand aan Egypte leggen, en voeren Mijn heiren, Mijn volk, de kinderen Israels, uit Egypteland, door grote gerichten.

5 Dan zullen de Egyptenaars weten, dat Ik de HEERE ben, wanneer Ik Mijn hand over Egypte uitstrekke, en de kinderen Israels uit het midden van hen uitleide.

6 Toen deed Mozes en Aaron, als hun de HEERE geboden had, alzo deden zij.

7 En Mozes was tachtig jaar oud, en Aaron was drie en tachtig jaar oud, toen zij tot Farao spraken.

8 En de HEERE sprak tot Mozes en tot Aaron, zeggende:

9 Wanneer Farao tot ulieden spreken zal, zeggende: Doet een wonderteken voor ulieden; zo zult gij tot Aaron zeggen: Neem uw staf, en werp hem voor Farao's aangezicht neder; hij zal tot een draak worden.

10 Toen ging Mozes en Aaron tot Farao henen in, en deden alzo, gelijk de HEERE geboden had; en Aaron wierp zijn staf neder voor Farao's aangezicht, en voor het aangezicht zijner knechten; en hij werd tot een draak.

11 Farao nu riep ook de wijzen en de guichelaars; en de Egyptische tovenaars deden ook alzo met hun bezweringen.

12 Want een ieder wierp zijn staf neder, en zij werden tot draken; maar Aarons staf verslond hun staven.

13 Doch Farao's hart verstokte, zodat hij naar hen niet hoorde, gelijk de HEERE gesproken had.

14 Toen zeide de HEERE tot Mozes: Farao's hart is zwaar; hij weigert het volk te laten trekken.

15 Ga heen tot Farao in den morgenstond; zie, hij zal uitgaan naar het water toe, zo stel u tegen hem over aan den oever der rivier, en den staf, die in een slang is veranderd geweest, zult gij in uw hand nemen.

16 En gij zult tot hem zeggen: de HEERE, de God der Hebreen, heeft mij tot u gezonden, zeggende: Laat Mijn volk trekken, dat het Mij diene in de woestijn; doch zie, gij hebt tot nu toe niet gehoord.

17 Zo zegt de HEERE: Daaraan zult gij weten, dat Ik de HEERE ben; zie, ik zal met dezen staf, die in mijn hand is, op het water, dat in deze rivier is, slaan, en het zal in bloed veranderd worden.

18 En de vis in de rivier zal sterven, zodat de rivier zal stinken; en de Egyptenaars zullen vermoeid worden, dat zij het water uit de rivier drinken mogen.

19 Verder zeide de HEERE tot Mozes: zeg tot Aaron: Neem uw staf, en steek uw hand uit over de wateren der Egyptenaren, over hun stromen, over hun rivieren, en over hun poelen, en over alle vergadering hunner wateren, dat zij bloed worden; en er zij bloed in het ganse Egypteland, beide in houten en in stenen vaten.

20 Mozes nu en Aaron deden alzo, gelijk de HEERE geboden had; en hij hief den staf op, en sloeg het water, dat in de rivier was, voor de ogen van Farao, en voor de ogen van zijn knechten; en al het water in de rivier werd in bloed veranderd.

21 En de vis, die in de rivier was, stierf; en de rivier stonk, zodat de Egyptenaars het water uit de rivier niet drinken konden; en er was bloed in het ganse Egypteland.

22 Doch de Egyptische tovenaars deden ook alzo met hun bezweringen; zodat Farao's hart verstokte, en hij hoorde naar hen niet, gelijk als de HEERE gesproken had.

23 En Farao keerde zich om, en ging naar zijn huis; en hij zette zijn hart daar ook niet op.

24 Doch alle Egyptenaars groeven rondom de rivier, om water te drinken; want zij konden van het water der rivier niet drinken.

25 Alzo werden zeven dagen vervuld, nadat de HEERE de rivier geslagen had.

   

来自斯威登堡的著作

 

Arcana Coelestia#7268

学习本章节

  
/10837  
  

7268. 'See, I have made you a god to Pharaoh' means the law of God and the power it has over those steeped in falsities. This is clear from the meaning of 'making you a god' as Divine Truth, or what amounts to the same thing, the Divine Law, and also the power it has, for in the Word when truth and also the power of truth are referred to the name 'God' appears, but when good is referred to the name 'Jehovah' does so, see 300, 2586, 2769, 2807, 2822, 3910, 3921 (end), 4287, 4295, 4402, 7010; and from the representation of 'Pharaoh' as those who are steeped in falsities and engage in molestation, dealt with in 6651, 6679, 6683. To pursue further the meaning of GOD, it should be recognized that in the highest sense 'God' is the Divine which is above the heavens, but that in the internal sense 'God' is the Divine which is within the heavens. The Divine which is above the heavens is Divine Good, whereas the Divine within the heavens is Divine Truth. For Divine Good is the source from which Divine Truth springs, and Divine Truth springing from Divine Good makes heaven and brings order into it. What is properly called heaven is nothing other than the Divine that has been given form there, for the angels in heaven are human forms receptive of the Divine, which together constitute an all-embracing form which is that of a Human Being.

[2] The use of 'God' in the Old Testament Word to mean Divine Truth within the heavens explains why the word for God in the original language is Elohim, a plural form. It also explains why the angels in heaven, being receivers of Divine Truth, are called 'gods', as in David,

Who in heaven will compare himself to Jehovah? Who will be likened to Jehovah among the sons of gods? Psalms 89:6-8.

In the same author,

Give to Jehovah, O sons of gods, give to Jehovah glory and strength. Psalms 29:1.

In the same author,

I said, You are gods, and sons of the Most High, all of you. Psalms 82:6.

In John,

Jesus said, Is it not written in your Law, I said, You are gods? If 1 He called them gods, with whom the Word of God came to be . . . John 10:34-35.

In addition there are those places in which the Lord is called 'God of gods' and 'Lord of lords', such as Genesis 46:2, 7; Deuteronomy 10:17; Numbers 16:22; Daniel 11:36; Psalms 136:2-3. From all this one may see in what sense Moses is called 'a god', here 'a god to Pharaoh' and in Exodus 4:16 'a god to Aaron' - that he was called such because Moses represented the Divine Law, which is Divine Truth and is called the Word. This also explains why here Aaron is called his 'prophet', and in a previous place his 'mouth', that is, one who declares in a way suitable for the understanding Divine Truth which comes forth directly from the Lord and surpasses all understanding And since a prophet is one who teaches and declares Divine Truth in a way suitable for the understanding, 'a prophet' also means the teachings of the Church, a subject dealt with in what follows next.

脚注:

1. Reading si (if) which accords with the Greek and which Swedenborg has in another place where he quotes this verse, for sic (thus).

  
/10837  
  

Thanks to the Swedenborg Society for the permission to use this translation.