圣经文本

 

Exodus第40章

学习

   

1 Verder sprak de HEERE tot Mozes, zeggende:

2 Op den dag der eerste maand, te weten op den eersten der maand, zult gij den tabernakel, de tent der samenkomst, oprichten.

3 En gij zult aldaar zetten de ark der getuigenis; en gij zult de ark met de voorhang bedekken.

4 Daarna zult gij de tafel daarin brengen, en gij zult schikken wat daarop te schikken is; gij zult ook den kandelaar daarin brengen, en zijn lampen aansteken.

5 En gij zult het gouden altaar ten reukwerk voor de ark der getuigenis zetten, dan zult gij het deksel van de deur des tabernakels ophangen.

6 Gij zult ook het altaar des brandoffers zetten voor de deur van den tabernakel, van de tent der samenkomst.

7 En gij zult het wasvat zetten tussen de tent der samenkomst, en tussen het altaar; en gij zult water daar in doen.

8 Daarna zult gij den voorhof rondom zetten, en gij zult het deksel ophangen aan de poort des voorhofs.

9 Dan zult gij de zalfolie nemen en zalven den tabernakel, en al wat daarin is; en gij zult dezelven heiligen, met al zijn gereedschap, en het zal een heiligheid zijn.

10 Gij zult ook het altaar des brandoffers zalven, en al zijn gereedschap; en gij zult het altaar heiligen, en het altaar zal heiligheid der heiligheden zijn.

11 Dan zult gij het wasvat zalven, en deszelfs voet; en gij zult het heiligen.

12 Gij zult ook Aaron en zijn zonen doen naderen, tot de deur van de tent der samenkomst; en gij zult hen met water wassen.

13 En gij zult Aaron de heilige klederen aantrekken; en gij zult hem zalven, en hem heiligen, dat hij Mij het priesterambt bediene.

14 Gij zult ook zijn zonen doen naderen, en zult hun de rokken aantrekken.

15 En gij zult hen zalven, gelijk als gij hun vader zult gezalfd hebben, dat zij Mij het priesterambt bedienen. En het zal geschieden, dat hun hun zalving zal zijn tot een eeuwig priesterdom bij hun geslachten.

16 Mozes nu deed het naar alles, wat hem de HEERE geboden had; alzo deed hij.

17 En het geschiedde in de eerste maand, in het tweede jaar, op den eersten der maand, dat de tabernakel opgericht werd.

18 Want Mozes richtte den tabernakel op, en zette zijn voeten, en stelde zijn berderen, en zette zijn richelen daaraan, en hij richtte deszelfs pilaren op.

19 En hij spreidde de tent uit over den tabernakel, en hij zette het deksel der tent daar bovenop, gelijk als de HEERE aan Mozes geboden had.

20 Voorts nam hij, en legde de getuigenis in de ark, en deed de handbomen aan de ark, en hij zette het verzoendeksel boven op de ark.

21 En hij bracht de ark in den tabernakel, en hij hing den voorhang van het deksel op, en bedekte de ark der getuigenis, gelijk als de HEERE aan Mozes geboden had.

22 Hij zette ook de tafel in de tent der samenkomst, aan de zijde des tabernakels tegen het noorden, buiten den voorhang.

23 En hij schikte daarop het brood in orde, voor het aangezicht des HEEREN, gelijk als de HEERE aan Mozes geboden had.

24 Hij zette ook den kandelaar in de tent der samenkomst, recht over de tafel, aan de zijde des tabernakels, zuidwaarts.

25 En hij stak de lampen aan voor het aangezicht des HEEREN, gelijk als de HEERE aan Mozes geboden had.

26 En hij zette het gouden altaar in de tent der samenkomst, voor den voorhang.

27 En hij stak daarop aan reukwerk van welriekende specerijen, gelijk als de HEERE aan Mozes geboden had.

28 Hij hing ook het deksel van de deur des tabernakels.

29 En hij zette het altaar des brandoffers aan de deur des tabernakels, van de tent der samenkomst; en hij offerde daarop brandoffer, en spijsoffer, gelijk de HEERE aan Mozes geboden had.

30 Hij zette ook het wasvat tussen de tent der samenkomst, en tussen het altaar; en hij deed water daarin om te wassen.

31 En Mozes en Aaron, en zijn zonen wiesen daaruit hun handen en hun voeten.

32 Als zij ingingen tot de tent der samenkomst, en als zij tot het altaar naderden, zo wiesen zij zich, gelijk als de HEERE aan Mozes geboden had.

33 Hij richtte ook den voorhof op, rondom den tabernakel en het altaar, en hij hing het deksel van de poort des voorhofs op. Alzo voleindigde Mozes het werk.

34 Toen bedekte de wolk de tent der samenkomst; en de heerlijkheid des HEEREN vervulde den tabernakel.

35 Zodat Mozes niet kon ingaan in de tent der samenkomst, dewijl de wolk daarop bleef, en de heerlijkheid des HEEREN den tabernakel vervulde.

36 Als nu de wolk opgeheven werd van boven den tabernakel, zo reisden de kinderen Israels voort in al hun reizen.

37 Maar als de wolk niet opgeheven werd, zo reisden zij niet tot op den dag, dat zij opgeheven werd.

38 Want de wolk des HEEREN was op den tabernakel bij dag, en het vuur was er bij nacht op, voor de ogen van het ganse huis Israels in al hun reizen.

   

来自斯威登堡的著作

 

Apocalypse Explained#392

学习本章节

  
/1232  
  

392. The souls of them that were slain for the Word of God, and for the testimony which they held. That this signifies those who were rejected and hidden on account of the Divine truth, and their confession of the Lord, is plain from the signification of the slain, as denoting such as are rejected by the evil, and concealed by the Lord, of whom we shall treat presently; and from the signification of the Word of God, as denoting the Divine truth. What the Lord speaks is called the Word of God, and this is Divine truth. The Word or Sacred Scripture is nothing else; for all Divine truth is contained therein, but the truth itself does not there appear in its glory except before the angels, because the interior things of the Word, which are spiritual and celestial, come within their perception, and also constitute their wisdom. Therefore by the Word of God, in the genuine sense, is signified Divine truth, and in the highest sense, the Lord Himself, who spoke it, for He spoke from Himself, or from His Divine, and what proceeds from Him is also Himself.

[2] That the Divine proceeding is Himself, may be illustrated by this circumstance. Around every angel there is a sphere called the sphere of his life; this puts itself forth to a great distance from him. This sphere flows out, or proceeds from the life of his affection or love, therefore it is an extension of the life, such as it is in him, outside of him. This extension is effected in the middle atmosphere or spiritual aura, which is the aura of heaven. By that sphere an angel is perceived at a distance by others according to the quality of his affection; this it has also been granted me sometimes to perceive. But about the Lord there is a Divine sphere, which near Him appears as a Sun, which is His Divine love, from which that sphere proceeds into the whole heaven and fills it, and constitutes the light there; this sphere is the Divine proceeding from the Lord, which in its essence is Divine truth. A comparison is here made with the angels for the sake of illustration, in order that it may be known that the Divine proceeding from the Lord is the Lord Himself, because it is the proceeding of His love, and the proceeding is Himself outside of Himself; and from the signification of testimony, as denoting confession of the Lord, and the Lord Himself, of which we shall speak presently.

[3] That by the slain are here meant those who were rejected by wicked spirits, and concealed by the Lord, or removed from the eyes of others, and reserved to the day of the Last Judgment, is evident from what was said in the article above, and also from what follows in the two verses that treat solely of them. In the article above it was observed, that the former heaven which passed away, consisted of those who lived morally in externals, but yet were not spiritual, but merely natural, or who lived as it were a spiritual life, only from the affection or love of fame, honour, glory, and gain, thus for the sake of appearance. These, although they were inwardly evil, were still tolerated, and constituted societies in the higher places in the spiritual world; these societies, taken together, were called heaven, but the former heaven which afterwards passed away. Hence it came to pass, that all those who were spiritual, that is, who were not only outwardly but also inwardly good, could not be together with such, but withdrew from them, either of their own accord or from compulsion, and were subjected, where found, to persecutions; therefore they were concealed by the Lord, and reserved in their places to the day of Judgment, in order that they might constitute a new heaven; these, therefore, are those who are meant by the souls of the slain seen under the altar. Hence it is evident that by the slain are signified those who were rejected and hidden, for they were hated by the others on account of Divine truth and the confession of the Lord; and those who are hated are called the slain, for to hate is spiritually to kill. That they are meant by the souls of the slain, is evident also from what follows in the two verses where it is thus said concerning them:

"And they cried with a great voice, saying, How long, O Lord, who art holy and true, dost thou not judge and avenge our blood on them that dwell on the earth? And white robes were given unto every one; and it was said unto them, that they should rest yet a little time, until both their fellow-servants and their brethren, that should be killed as they were, should be fulfilled."

That those here spoken of are meant by the slain, no one can know except he to whom it has been revealed; for who, except from revelation, could know of whom the former heaven, mentioned in theApocalypse 21:1, consisted, and of whom the new heaven was formed; and that those of whom the new heaven was to be formed, were in the meantime concealed and reserved by the Lord? And unless these things had been revealed to some one, all the things contained in the Apocalypse in the internal sense must have remained hidden, because they principally treat of such things as were to take place in the spiritual world before the Last Judgment, also of those things that occurred during it, and after it.

[4] That by testimony is signified confession of the Lord, and the Lord Himself, is evident from the passages in the Word which follow. This signification thus derives its origin because the Word, in all things in general and particular, testifies concerning the Lord; for, in its inmost sense, it treats of the Lord alone, and in the internal sense, of the celestial and spiritual things that proceed from the Lord, and in the particular sense the Lord testifies concerning Himself with every one who is in the life of love and charity. For the Lord flows into the heart and life of such, and teaches them, especially concerning His Divine Human, for He gives to those who are in a life of love, to think of God under a human form, and God under a human form is the Lord. Thus do the simple think in the Christian world; and thus also do the Gentiles think, who live in charity according to their religious persuasion. Both of these are astonished when they hear the learned speak of God as not to be perceived under any human form, knowing that, in such case, they would see no God in their thought, and hence that they would have but little faith in the existence of a God, because the faith which is a faith of charity desires to comprehend in some way what is believed, for faith pertains to the thought, and to think what is incomprehensible is not to think, but only to know and thence to speak without any idea. The angels, even the wisest, do not think of God except as in the human form. To think otherwise is impossible to them, because their perceptions flow according to the form of heaven, which is the human form from the Lord's Divine Human (on which subject see the work concerning Heaven and Hell 59-86); also because the affections from which their thoughts come are from influx, and influx is from the Lord. These observations are made, in order that it may be known why it is that testimony signifies the Lord, namely, because the Lord testifies concerning Himself with all who receive His testification, and they are such as live a life of love to the Lord, and a life of charity towards the neighbour. The reason why these receive the testification and confess Him, is, that the life of love and charity opens the interior mind by the influx of light from heaven; for the life of love and charity is the Divine Life itself, for the Lord loves every one, and does good to every one from love; therefore, where that life is received, there the Lord is present, and is conjoined to him, consequently, He flows into his higher mind, which is called the spiritual mind, and by light from Himself opens it.

[5] That testimony signifies the Lord, and with man confession of the Lord from the heart, and specifically the acknowledgment of the Lord's Divine in His Human, is evident from this fact, that the law which was prescribed on Mount Sinai, and written upon two tables, and afterwards deposited in the ark, is called the Testimony; whence the ark also was called the ark of the testimony, and the tables also were called the tables of the testimony. And because this was most holy, therefore, the mercy-seat was placed over the ark, and over the mercy-seat were sculptured two cherubim, between which Jehovah, that is, the Lord, spoke with Moses and Aaron. Hence it is clear that the testimony signifies the Lord Himself; otherwise the mercy-seat would not have been placed over the ark, nor would the Lord have spoken with Moses and Aaron between the cherubim which was over the mercy-seat. When Aaron also entered within the veil, which he did once every year, he was first sanctified, and afterwards he burnt incense till the smoke of it covered the mercy-seat, which unless he had done, it is said that he would have died. From these things it plainly appears, that the testimony which was in the ark, and which was the law promulgated on Mount Sinai, and written on two tables of stone, signified the Lord Himself.

[6] That that law is called the testimony, is plain in Moses:

"Thou shalt put into the ark the testimony which I shall give thee" (Exodus 25:16).

"He put the testimony into the ark" (Exodus 40:20).

"The mercy-seat that is upon the testimony" (Leviticus 16:13).

"Leave the rods of the tribes before the testimony" (Num. 17:4).

That the tables and the ark were thence called the tables and the ark "of the testimony" (Exodus 25:22; 31:7, 18; 32:15). That the mercy-seat was placed over it, and over the mercy-seat two sculptured cherubim (Exodus 25:17-23; 26:34). That the Lord spoke with Moses and with Aaron between the two cherubim (Exodus 25:16, 21, 22; Numbers 17:4, and elsewhere). That they sanctified themselves before they entered thither, and that the smoke of the incense covered the mercy-seat lest they should die (Leviticus 16).

[7] That the testimony signifies the Lord, is also plain from this fact, that what was over the ark was called the mercy-seat; and the Lord is the Propitiator. The ark also, from the testimony in it, was the Holy of Holies, both in the tabernacle and in the temple, and hence the tabernacle was holy, and also the temple. The tabernacle and also the temple, represented heaven, and heaven is heaven from the Lord's Divine Human; whence it follows that by the testimony is signified the Lord as to His Divine Human. (That the tent of assembly represented heaven, may be seen, n. 9457, 9481, 9485, 10545. That the temple signified the same, may be seen above, n. 220; and that heaven is heaven from the Lord's Divine Human, in the work concerning Heaven and Hell 59-86.) The reason why the law promulgated from mount Sinai is called the testimony, is because that law, in a broad sense, signifies the whole Word, both historical and prophetical; and the Word is the Lord, according to these words in John:

"In the beginning was the Word, and the Word was with God, and the Word was God; and the Word was made flesh" (1:1, 14).

The reason why the Word is the Lord is, that the Word signifies Divine truth, and all Divine truth proceeds from the Lord, for it is the light which in heaven enlightens the minds of the angels and also the minds of men, and gives them wisdom; this light in its essence is the Divine truth proceeding from the Lord as a Sun concerning which light see the work on Heaven and Hell 126-140). Hence it is that, after it is said that the Word was with God, and the Word was God, it is also said in John:

"In him was life; and the life was the light of men. That was the true Light, which lighteth every man that cometh into the world" (verses 4, 9, in that chapter).

[8] From these things it is also evident that the Lord is meant by the testimony; for the law written on two tables, which was called the testimony, signifies the Word in its whole extent, and the Lord is the Word. That the law, in a broad sense, signifies the Word in its whole extent, in a sense less broad the historical Word, and in a strict sense the ten precepts of the Decalogue, may be seen, n. 6762. This law was also called a covenant, and hence the tables on which it was written, were called the tables of the covenant, and the ark also was called the ark of the covenant (see Exodus 34:28; Num. 14:44; Deuteronomy 9:9, 15; Apoc. 11:19, and elsewhere); the reason of this was, that a covenant signifies conjunction, and the Word, or the Divine truth, is that which conjoins man with the Lord, otherwise no conjunction is possible. That a covenant signifies conjunction, may be seen, n. 665, 666, 1023, 1038, 1864, 1996, 2003, 2021, 6864, 8767, 8778, 9396, 10632. The reason why that law is called both a covenant and a testimony, is, because when it is called a covenant, the Word is meant, by means of which there is conjunction; and when it is called a testimony, the Lord Himself who conjoins is meant; also on the part of man, confession of the Lord, and acknowledgment of His Divine in His Human, which conjoin. From these things it can be seen why it is that, in the church, the Word is called a covenant; the Word which was before the Lord's Advent, the old covenant, and that which was after His Advent, the new covenant; it is called also the Old and New Testament, but it should be called Testimony.

[9] That by testimony is signified the Lord, and, on the part of man, confession of the Lord, and acknowledgment of His Divine in His Human, is plain also from these passages in the Word. In the Apocalypse:

"They overcame" the dragon "by the blood of the Lamb, and by the word of the testimony. And the wrathful dragon went to make war with the remnant of her seed, who keep the commandments of God, and have the testimony of Jesus Christ" (12:11, 17).

And elsewhere:

"I am thy fellow-servant, and of thy brethren that have the testimony of Jesus. The testimony of Jesus is the spirit of prophecy" (19:10).

By the testimony of Jesus being the spirit of prophecy is signified, that confession of the Lord, and the acknowledgment of His Divine in His Human, are the life of all truth, both in the Word, and in doctrine from the Word.

[10] And in another place:

"The souls of them that were slain with the axe for the testimony of Jesus, and for the word of God, have not received the mark upon their forehead and upon their hand" (20:4).

But this will be explained in what follows.

In David:

"Jerusalem is builded as a city that is compact together: and thither the tribes go up, the tribes of Jah, unto the testimony of Israel, to confess the name of Jehovah. For there the thrones for judgment are set" (Psalms 122:3-5).

By Jerusalem is signified the church as to doctrine, which is called builded, when established by the Lord; "as a city that is compact together," signifies doctrine in which all things are in order, a city denoting doctrine. Thither the tribes go up, the tribes of Jah, signifies that therein are all truths and goods in the aggregate. Unto the testimony of Israel, to confess the name of Jehovah, signifies confession and acknowledgment of the Lord there; for there the thrones for judgment are set, signifies that there is Divine truth according to which judgment is executed. That thrones signify this, see above, n. 253.

[11] In the same:

"Jehovah hath set up a testimony in Jacob, and a law in Israel" (Psalms 78:5).

By Jacob and Israel is signified the church; by Jacob the external church, and by Israel the internal church; and by the testimony and the law is signified the Word; by the testimony that which therein teaches the goods of life; and by the law that which therein teaches the truths of doctrine. Because those who are in the external church are in the good of life according to the truths of doctrine, and those who are in the internal church are in the truths of doctrine according to which the life [is formed], therefore, the testimony is said of Jacob; and the law, of Israel.

[12] In the same:

"If thy sons will keep my covenant, and the testimony that I shall teach them, thy sons shall also sit upon thy throne for evermore" (Psalms 132:12).

These things are said of David, but by David is there meant the Lord; by his sons are meant those who do the Lord's precepts; of them it is said: "If thy sons will keep my covenant" and My testimony; by covenant the same is meant as above by the law, namely, the truth of doctrine; and by testimony the same as above by testimony, namely, the good of life according to the truths of doctrine. Similar things are signified by covenant and testimonies in David (Psalms 25:10).

[13] Testimonies are mentioned in many passages in the Word and at the same time the law, precepts, commandments, statutes, and judgments; and by testimonies and commandments are there signified those things that teach life; by the law and precepts, those that teach doctrine; by statutes and judgments, those that teach rituals; as in the following passages in David:

"The law of Jehovah is perfect, recreating the soul; the testimony of Jehovah is sure, making wise the simple; the commandments of Jehovah are right, rejoicing the heart; the precept of Jehovah is pure, enlightening the eyes; the judgments of Jehovah are the truth, they are altogether just" (Psalms 14:7-9).

And in the same:

"Blessed are the sincere in the way, who walk in the law of Jehovah. Blessed are they that keep his testimonies, and that seek him with the whole heart. Thou hast taught thy commandments to be strictly kept. O that my ways were directed to keep thy statutes! Then shall I not be ashamed, when I have respect unto all thy precepts. I will confess to thee with uprightness of heart, when I shall have learned the judgments of thy justice" (119:1-7; similarly in verses 12-15, 88, 89, 151-156; and elsewhere).

  
/1232  
  

Translation by Isaiah Tansley. Many thanks to the Swedenborg Society for the permission to use this translation.

圣经文本

 

Psalms第119章

学习

   

1 Blessed are those whose ways are blameless, who walk according to Yahweh's law.

2 Blessed are those who keep his statutes, who seek him with their whole heart.

3 Yes, they do nothing wrong. They walk in his ways.

4 You have commanded your precepts, that we should fully obey them.

5 Oh that my ways were steadfast to obey your statutes!

6 Then I wouldn't be disappointed, when I consider all of your commandments.

7 I will give thanks to you with uprightness of heart, when I learn your righteous judgments.

8 I will observe your statutes. Don't utterly forsake me. BET

9 How can a young man keep his way pure? By living according to your word.

10 With my whole heart, I have sought you. Don't let me wander from your commandments.

11 I have hidden your word in my heart, that I might not sin against you.

12 Blessed are you, Yahweh. Teach me your statutes.

13 With my lips, I have declared all the ordinances of your mouth.

14 I have rejoiced in the way of your testimonies, as much as in all riches.

15 I will meditate on your precepts, and consider your ways.

16 I will delight myself in your statutes. I will not forget your word. GIMEL

17 Do good to your servant. I will live and I will obey your word.

18 Open my eyes, that I may see wondrous things out of your law.

19 I am a stranger on the earth. Don't hide your commandments from me.

20 My soul is consumed with longing for your ordinances at all times.

21 You have rebuked the proud who are cursed, who wander from your commandments.

22 Take reproach and contempt away from me, for I have kept your statutes.

23 Though princes sit and slander me, your servant will meditate on your statutes.

24 Indeed your statutes are my delight, and my counselors. DALED

25 My soul is laid low in the dust. Revive me according to your word!

26 I declared my ways, and you answered me. Teach me your statutes.

27 Let me understand the teaching of your precepts! Then I will meditate on your wondrous works.

28 My soul is weary with sorrow: strengthen me according to your word.

29 Keep me from the way of deceit. Grant me your law graciously!

30 I have chosen the way of truth. I have set your ordinances before me.

31 I cling to your statutes, Yahweh. Don't let me be disappointed.

32 I run in the path of your commandments, for you have set my heart free. HEY

33 Teach me, Yahweh, the way of your statutes. I will keep them to the end.

34 Give me understanding, and I will keep your law. Yes, I will obey it with my whole heart.

35 Direct me in the path of your commandments, for I delight in them.

36 Turn my heart toward your statutes, not toward selfish gain.

37 Turn my eyes away from looking at worthless things. Revive me in your ways.

38 Fulfill your promise to your servant, that you may be feared.

39 Take away my disgrace that I dread, for your ordinances are good.

40 Behold, I long for your precepts! Revive me in your righteousness. WAW

41 Let your loving kindness also come to me, Yahweh, your salvation, according to your word.

42 So I will have an answer for him who reproaches me, for I trust in your word.

43 Don't snatch the word of truth out of my mouth, for I put my hope in your ordinances.

44 So I will obey your law continually, forever and ever.

45 I will walk in liberty, for I have sought your precepts.

46 I will also speak of your statutes before kings, and will not be disappointed.

47 I will delight myself in your commandments, because I love them.

48 I reach out my hands for your commandments, which I love. I will meditate on your statutes. ZAYIN

49 Remember your word to your servant, because you gave me hope.

50 This is my comfort in my affliction, for your word has revived me.

51 The arrogant mock me excessively, but I don't swerve from your law.

52 I remember your ordinances of old, Yahweh, and have comforted myself.

53 Indignation has taken hold on me, because of the wicked who forsake your law.

54 Your statutes have been my songs, in the house where I live.

55 I have remembered your name, Yahweh, in the night, and I obey your law.

56 This is my way, that I keep your precepts. CHET

57 Yahweh is my portion. I promised to obey your words.

58 I sought your favor with my whole heart. Be merciful to me according to your word.

59 I considered my ways, and turned my steps to your statutes.

60 I will hurry, and not delay, to obey your commandments.

61 The ropes of the wicked bind me, but I won't forget your law.

62 At midnight I will rise to give thanks to you, because of your righteous ordinances.

63 I am a friend of all those who fear you, of those who observe your precepts.

64 The earth is full of your loving kindness, Yahweh. Teach me your statutes. TET

65 Do good to your servant, according to your word, Yahweh.

66 Teach me good judgment and knowledge, for I believe in your commandments.

67 Before I was afflicted, I went astray; but now I observe your word.

68 You are good, and do good. Teach me your statutes.

69 The proud have smeared a lie upon me. With my whole heart, I will keep your precepts.

70 Their heart is as callous as the fat, but I delight in your law.

71 It is good for me that I have been afflicted, that I may learn your statutes.

72 The law of your mouth is better to me than thousands of pieces of gold and silver. YUD

73 Your hands have made me and formed me. Give me understanding, that I may learn your commandments.

74 Those who fear you will see me and be glad, because I have put my hope in your word.

75 Yahweh, I know that your judgments are righteous, that in faithfulness you have afflicted me.

76 Please let your loving kindness be for my comfort, according to your word to your servant.

77 Let your tender mercies come to me, that I may live; for your law is my delight.

78 Let the proud be disappointed, for they have overthrown me wrongfully. I will meditate on your precepts.

79 Let those who fear you turn to me. They will know your statutes.

80 Let my heart be blameless toward your decrees, that I may not be disappointed. KAF

81 My soul faints for your salvation. I hope in your word.

82 My eyes fail for your word. I say, "When will you comfort me?"

83 For I have become like a wineskin in the smoke. I don't forget your statutes.

84 How many are the days of your servant? When will you execute judgment on those who persecute me?

85 The proud have dug pits for me, contrary to your law.

86 All of your commandments are faithful. They persecute me wrongfully. Help me!

87 They had almost wiped me from the earth, but I didn't forsake your precepts.

88 Preserve my life according to your loving kindness, so I will obey the statutes of your mouth. LAMED

89 Yahweh, your word is settled in heaven forever.

90 Your faithfulness is to all generations. You have established the earth, and it remains.

91 Your laws remain to this day, for all things serve you.

92 Unless your law had been my delight, I would have perished in my affliction.

93 I will never forget your precepts, for with them, you have revived me.

94 I am yours. Save me, for I have sought your precepts.

95 The wicked have waited for me, to destroy me. I will consider your statutes.

96 I have seen a limit to all perfection, but your commands are boundless. MEM

97 How I love your law! It is my meditation all day.

98 Your commandments make me wiser than my enemies, for your commandments are always with me.

99 I have more understanding than all my teachers, for your testimonies are my meditation.

100 I understand more than the aged, because I have kept your precepts.

101 I have kept my feet from every evil way, that I might observe your word.

102 I have not turned aside from your ordinances, for you have taught me.

103 How sweet are your promises to my taste, more than honey to my mouth!

104 Through your precepts, I get understanding; therefore I hate every false way. NUN

105 Your word is a lamp to my feet, and a light for my path.

106 I have sworn, and have confirmed it, that I will obey your righteous ordinances.

107 I am afflicted very much. Revive me, Yahweh, according to your word.

108 Accept, I beg you, the willing offerings of my mouth. Yahweh, teach me your ordinances.

109 My soul is continually in my hand, yet I won't forget your law.

110 The wicked have laid a snare for me, yet I haven't gone astray from your precepts.

111 I have taken your testimonies as a heritage forever, for they are the joy of my heart.

112 I have set my heart to perform your statutes forever, even to the end. SAMEKH

113 I hate double-minded men, but I love your law.

114 You are my hiding place and my shield. I hope in your word.

115 Depart from me, you evildoers, that I may keep the commandments of my God.

116 Uphold me according to your word, that I may live. Let me not be ashamed of my hope.

117 Hold me up, and I will be safe, and will have respect for your statutes continually.

118 You reject all those who stray from your statutes, for their deceit is in vain.

119 You put away all the wicked of the earth like dross. Therefore I love your testimonies.

120 My flesh trembles for fear of you. I am afraid of your judgments. AYIN

121 I have done what is just and righteous. Don't leave me to my oppressors.

122 Ensure your servant's well-being. Don't let the proud oppress me.

123 My eyes fail looking for your salvation, for your righteous word.

124 Deal with your servant according to your loving kindness. Teach me your statutes.

125 I am your servant. Give me understanding, that I may know your testimonies.

126 It is time to act, Yahweh, for they break your law.

127 Therefore I love your commandments more than gold, yes, more than pure gold.

128 Therefore I consider all of your precepts to be right. I hate every false way. PEY

129 Your testimonies are wonderful, therefore my soul keeps them.

130 The entrance of your words gives light. It gives understanding to the simple.

131 I opened my mouth wide and panted, for I longed for your commandments.

132 Turn to me, and have mercy on me, as you always do to those who love your name.

133 Establish my footsteps in your word. Don't let any iniquity have dominion over me.

134 Redeem me from the oppression of man, so I will observe your precepts.

135 Make your face shine on your servant. Teach me your statutes.

136 Streams of tears run down my eyes, because they don't observe your law. TZADI

137 You are righteous, Yahweh. Your judgments are upright.

138 You have commanded your statutes in righteousness. They are fully trustworthy.

139 My zeal wears me out, because my enemies ignore your words.

140 Your promises have been thoroughly tested, and your servant loves them.

141 I am small and despised. I don't forget your precepts.

142 Your righteousness is an everlasting righteousness. Your law is truth.

143 Trouble and anguish have taken hold of me. Your commandments are my delight.

144 Your testimonies are righteous forever. Give me understanding, that I may live. KUF

145 I have called with my whole heart. Answer me, Yahweh! I will keep your statutes.

146 I have called to you. Save me! I will obey your statutes.

147 I rise before dawn and cry for help. I put my hope in your words.

148 My eyes stay open through the night watches, that I might meditate on your word.

149 Hear my voice according to your loving kindness. Revive me, Yahweh, according to your ordinances.

150 They draw near who follow after wickedness. They are far from your law.

151 You are near, Yahweh. All your commandments are truth.

152 Of old I have known from your testimonies, that you have founded them forever. RESH

153 Consider my affliction, and deliver me, for I don't forget your law.

154 Plead my cause, and redeem me! Revive me according to your promise.

155 Salvation is far from the wicked, for they don't seek your statutes.

156 Great are your tender mercies, Yahweh. Revive me according to your ordinances.

157 Many are my persecutors and my adversaries. I haven't swerved from your testimonies.

158 I look at the faithless with loathing, because they don't observe your word.

159 Consider how I love your precepts. Revive me, Yahweh, according to your loving kindness.

160 All of your words are truth. Every one of your righteous ordinances endures forever. SIN AND SHIN

161 Princes have persecuted me without a cause, but my heart stands in awe of your words.

162 I rejoice at your word, as one who finds great spoil.

163 I hate and abhor falsehood. I love your law.

164 Seven times a day, I praise you, because of your righteous ordinances.

165 Those who love your law have great peace. Nothing causes them to stumble.

166 I have hoped for your salvation, Yahweh. I have done your commandments.

167 My soul has observed your testimonies. I love them exceedingly.

168 I have obeyed your precepts and your testimonies, for all my ways are before you. TAV

169 Let my cry come before you, Yahweh. Give me understanding according to your word.

170 Let my supplication come before you. Deliver me according to your word.

171 Let my lips utter praise, for you teach me your statutes.

172 Let my tongue sing of your word, for all your commandments are righteousness.

173 Let your hand be ready to help me, for I have chosen your precepts.

174 I have longed for your salvation, Yahweh. Your law is my delight.

175 Let my soul live, that I may praise you. Let your ordinances help me.

176 I have gone astray like a lost sheep. Seek your servant, for I don't forget your commandments. A Song of Ascents.