圣经文本

 

Exodus第37章

学习

   

1 Alzo maakte Bezaleel de ark van sittimhout; twee ellen en een halve was haar lengte, en anderhalve el haar breedte, en anderhalve el haar hoogte.

2 En hij overtrok ze met louter goud, van binnen en van buiten; en hij maakte ze een gouden krans rondom.

3 En hij goot voor dezelve vier gouden ringen, aan haar vier hoeken, alzo dat twee ringen op derzelver ene zijde waren, en twee ringen op haar andere zijde.

4 En hij maakte handbomen van sittimhout, en hij overtrok ze met goud.

5 En hij stak de handbomen in de ringen, aan de zijden der ark, om de ark te dragen.

6 Hij maakte ook een verzoendeksel van louter goud; twee ellen en een halve was deszelfs lengte, en anderhalve el deszelfs breedte.

7 Ook maakte hij twee cherubim van goud; van dicht werk maakte hij ze, uit de beide einden des verzoendeksels.

8 Een cherub uit het ene einde aan deze zijde, en den anderen cherub uit het andere einde aan gene zijde; uit het verzoendeksel maakte hij de cherubim, uit deszelfs beide einden.

9 En de cherubim waren de beide vleugelen omhoog uitbreidende, bedekkende met hun vleugelen het verzoendeksel; en hun aangezichten waren tegenover elkander; de aangezichten der cherubim waren naar het verzoendeksel.

10 Hij maakte ook een tafel van sittimhout; twee ellen was haar lengte, en een el haar breedte; en een el en een halve haar hoogte.

11 En hij overtrok ze met louter goud; en hij maakte een gouden krans daaraan, rondom.

12 Hij maakte daaraan ook een lijst rondom, een hand breed; en hij maakte een gouden krans rondom derzelver lijst.

13 Hij goot ook vier gouden ringen daaraan; en hij zette de ringen aan de vier hoeken, die aan derzelver vier voeten waren.

14 Tegenover de lijst waren de ringen tot plaatsen voor de handbomen, om de tafel te dragen.

15 Hij maakte ook de handbomen van sittimhout; en hij overtrok ze met goud, om de tafel te dragen.

16 En hij maakte het gereedschap, dat op de tafel zijn zoude, haar schotelen, en haar reukschalen, en haar kroezen, en haar platelen (met welke ze bedekt zoude worden), van louter goud.

17 Hij maakte ook een kandelaar van louter goud. Van dicht werk maakte hij deze kandelaar, zijn schacht, en zijn rieten; zijn schaaltjes, zijn knopen, en zijn bloemen waren uit hem.

18 Zes rieten nu gingen uit zijn zijden; drie rieten des kandelaars uit zijn ene zijde, en drie rieten des kandelaars uit zijn andere zijde.

19 In het ene riet waren drie schaaltjes, gelijk amandelnoten, een knoop en een bloem; en drie schaaltjes, gelijk amandelnoten in een ander riet, een knoop en een bloem; alzo waren die zes rieten, die uit den kandelaar gingen.

20 Maar aan den kandelaar zelven waren vier schaaltjes, gelijk amandelnoten, met zijn knopen, en met zijn bloemen.

21 En daar was een knoop onder twee rieten, uit denzelven uitgaande; ook een knoop onder twee rieten, uit denzelven uitgaande; nog een knoop onder twee rieten, uit denzelven uitgaande; alzo was het met de zes rieten, die uit denzelven uitgingen.

22 Hun knopen en rieten waren uit hem; het was altemaal een enig dicht werk van louter goud.

23 En hij maakte hem zeven lampen; zijn snuiters en zijn blusvaten waren van louter goud.

24 Hij maakte denzelven uit een talent louter goud, met al zijn vaten,

25 En hij maakte het reukaltaar van sittimhout; een el was zijn lengte en een el zijn breedte, vierkant, maar twee ellen zijn hoogte; uit hetzelve waren zijn hoornen.

26 En hij overtrok het met louter goud, zijn dak, en zijn wanden rondom, alsook zijn hoornen; en hij maakte het een gouden krans rondom.

27 Hij maakte ook twee gouden ringen daaraan, onder zijn krans, aan zijn twee hoeken, aan zijn beide zijden, tot plaatsen voor de handbomen, dat men het daarmede droeg.

28 En hij maakte de handbomen van sittimhout, en hij overtrok ze met goud.

29 Hij maakte ook de heilige zalfolie, en het reukwerk der zuiverste welriekende specerijen, naar apothekerswerk.

   

来自斯威登堡的著作

 

True Christianity#260

学习本章节

  
/853  
  

260. It is important to know as well that the literal meaning is a protection to prevent harm to the genuine truths that lie inside it. The nature of this protection is that the literal meaning can be turned this way and that and explained to different levels of comprehension without damaging or violating what is inside. It does no harm if one person takes the literal meaning one way and another takes it another way. It is harmful, however, if people bring in false ideas that go against divine truths. Only people who are adamant about falsities do this. Doing so does violence to the Word. The literal meaning offers protection to prevent this from happening. It also offers protection to people who have been given false ideas by their religion but have not become adamant about them.

The angel guardians in the Word both stand for and portray the protecting role of the Word's literal meaning. This protection is the meaning of the angel guardians who were placed at the entrance of the garden of Eden after Adam was thrown out with his wife. About this we read,

When Jehovah God expelled the human, he made angel guardians dwell on the east side of the garden of Eden and made the flame of a sword turning this way and that to guard the pathway to the tree of life. (Genesis 3:23-24)

[2] No one could see what these details mean without knowing the meaning of "angel guardians," "the garden of Eden," the garden's "tree of life," and "the flame of a sword" turning this way and that. These details have been explained in the relevant chapter of Secrets of Heaven, published in London [Secrets of Heaven 305-313]. To be specific, the "angel guardians" mean protection. The "pathway to the tree of life" means the access to the Lord available to people through the truths in the Word's spiritual meaning. The "flame of a sword turning" means divine truth on the outermost level, which is like the Word in its literal meaning; it is similarly capable of being turned this way and that.

The same thing is meant by the angel guardians made of gold that were placed on the two ends of the mercy seat that was on top of the ark in the tabernacle (Exodus 25:18-21). The "ark" meant the Word because the Ten Commandments are the most basic thing in the Word. The "angel guardians" meant protection, which is why the Lord spoke with Moses from between the angel guardians (Exodus 25:22; 37:9; Numbers 7:89). Further, the Lord spoke to Moses in the earthly meaning because he does not speak with us unless he speaks in a complete way, and divine truth has its complete form in the literal meaning (see 214-224 above).

The angel guardians on the curtains and the veil in the tabernacle (Exodus 26:31) had a similar meaning. The curtains and the veil in the tabernacle meant the outermost aspects of heaven and the church; therefore they meant the outermost aspects of the Word as well (see 220 above).

The same applies to the angel guardians carved on the walls and doors of the Temple in Jerusalem (1 Kings 6:29, 32, 35); see 221 above. Likewise, the angel guardians in the new temple (Ezekiel 41:18-20).

[3] Angel guardians mean the protection that prevents people from going directly to the Lord, heaven, and the divine truth in the form it takes inside the Word, and steers them instead to go indirectly through the [Word's] outermost level. For this reason we read the following statements about the king of Tyre:

You who seal up your measurement; full of wisdom and perfect in beauty, you were in the Garden of Eden. Every precious stone was your covering. You, O angel guardian, were the stretching out of a covering. I lost you, O protecting angel guardian, in the midst of the stones of fire. (Ezekiel 28:12-14, 16)

"Tyre" means the church's knowledge of goodness and truth. "The king of Tyre" means the Word where that knowledge exists and originates. The king clearly means the Word on its outermost level and the angel guardian means protection, because it says, "You who seal up your measurement, every precious stone is your covering, you, O angel guardian, were the stretching out of a covering," and "O protecting angel guardian. " On the precious stones listed in that passage as referring to aspects of the literal meaning, see 217, 218 above. Since "angel guardians" mean the Word at the outermost level and protection as well, therefore we read the following phrases in David:

Jehovah bowed down the heavens and came down. He rode upon an angel guardian. (Psalms 18:9-10)

Shine forth, O Shepherd of Israel who sits upon angel guardians. (Psalms 80:1)

Jehovah sitting upon angel guardians. (Psalms 99:1)

Riding and sitting "upon angel guardians" refers to the Word's outermost meaning.

The Word's divine truth and the qualities of that truth are portrayed by four creatures that are also called angel guardians (Ezekiel 1:9-10), and by four creatures in the middle of the throne and next to it (Revelation 4:6-7). See Revelation Unveiled (which I published in Amsterdam) 239, 275, 314.

  
/853  
  

Thanks to the Swedenborg Foundation for the permission to use this translation.