圣经文本

 

Exodus第2章

学习

   

1 En een man van het huis van Levi ging, en nam een dochter van Levi.

2 En de vrouw werd zwanger, en baarde een zoon. Toen zij hem zag, dat hij schoon was, zo verborg zij hem drie maanden.

3 Doch als zij hem niet langer verbergen kon, zo nam zij voor hem een kistje van biezen, en belijmde het met lijm en met pek; en zij legde het knechtje daarin, en legde het in de biezen, aan den oever der rivier.

4 En zijn zuster stelde zich van verre, om te weten, wat hem gedaan zou worden.

5 En de dochter van Farao ging af, om zich te wassen in de rivier; en haar jonkvrouwen wandelden aan den kant der rivier; toen zij het kistje in het midden van de biezen zag, zo zond zij haar dienstmaagd heen, en liet het halen.

6 Toen zij het open deed, zo zag zij dat knechtje; en ziet, het jongsken weende; en zij werd met barmhartigheid bewogen over hetzelve, en zij zeide: Dit is een van de knechtjes der Hebreen!

7 Toen zeide zijn zuster tot Farao's dochter: Zal ik heengaan, en u een voedstervrouw uit de Hebreinnen roepen, die dat knechtje voor u zoge?

8 En de dochter van Farao zeide tot haar: Ga heen. En de jonge maagd ging, en riep des knechtjes moeder.

9 Toen zeide Farao's dochter tot haar: Neem dit knechtje heen, en zoog het mij; ik zal u uw loon geven. En de vrouw nam het knechtje en zoogde het.

10 En toen het knechtje groot geworden was, zo bracht zij het tot Farao's dochter, en het werd haar ten zoon; en zij noemde zijn naam Mozes, en zeide: Want ik heb hem uit het water getogen.

11 En het geschiedde in die dagen, toen Mozes groot geworden was, dat hij uitging tot zijn broederen, en bezag hun lasten; en hij zag, dat een Egyptisch man een Hebreeuwsen man uit zijn broederen sloeg.

12 En hij zag herwaarts en gindswaarts; en toen hij zag, dat er niemand was, zo versloeg hij den Egyptenaar, en verborg hem in het zand.

13 Des anderen daags ging hij wederom uit, en ziet, twee Hebreeuwse mannen twistten; en hij zeide tot den ongerechte: Waarom slaat gij uw naaste?

14 Hij dan zeide: Wie heeft u tot een overste en rechter over ons gezet? Zegt gij dit, om mij te doden, gelijk gij den Egyptenaar gedood hebt? Toen vreesde Mozes, en zeide: Voorwaar, deze zaak is bekend geworden!

15 Als nu Farao deze zaak hoorde, zo zocht hij Mozes te doden; doch Mozes vlood voor Farao's aangezicht, en woonde in het land Midian, en hij zat bij een waterput.

16 En de priester in Midian had zeven dochters, die kwamen om te putten, en vulden de drinkbakken, om de kudde haars vaders te drenken.

17 Toen kwamen de herders, en zij dreven haar van daar; doch Mozes stond op, en verloste ze, en drenkte haar kudden.

18 En toen zij tot haar vader Rehuel kwamen, zo sprak hij: Waarom zijt gij heden zo haast wedergekomen?

19 Toen zeiden zij: Een Egyptisch man heeft ons verlost uit de hand der herderen; en hij heeft ook overvloedig voor ons geput, en de kudde gedrenkt.

20 En hij zeide tot zijn dochters: Waar is hij toch, waarom liet gij den man nu gaan? roept hem, dat hij brood ete.

21 En Mozes bewilligde bij den man te wonen; en hij gaf Mozes zijn dochter Zippora;

22 Die baarde een zoon; en hij noemde zijn naam Gersom; want hij zeide: Ik ben een vreemdeling geworden in een vreemd land.

23 En het geschiedde na vele dezer dagen, als de koning van Egypte gestorven was, dat de kinderen Israels zuchtten en schreeuwden over den dienst; en hun gekrijt over hun dienst kwam op tot God.

24 En God hoorde hun gekerm, en God gedacht aan Zijn verbond met Abraham, met Izak, en met Jakob.

25 En God zag de kinderen Israels aan, en God kende hen.

   

来自斯威登堡的著作

 

Arcana Coelestia#6724

学习本章节

  
/10837  
  

6724. 'And coated it with bitumen and pitch' means good mingled with evils and falsities. This is clear from the meaning of 'bitumen' as good mingled with evils; and from the meaning of 'pitch' as good mingled with falsities. 'Bitumen and 'pitch' have these meanings because they are inflammable, and in the Word that which is inflammable means good, or in the contrary sense evil. But because they have brimstone or sulphur in them and are also black they mean evil and falsity, as in Isaiah,

The day of Jehovah's vengeance - her streams will be turned into pitch, and her dust into brimstone, and her land will become burning pitch. Isaiah 34:8-9.

'Pitch' and 'brimstone' stand for falsities and evils. This then is why 'she coated it with bitumen and pitch' means good mingled with evils and falsities.

[2] As regards the actual matter under consideration here, which is that encircling God's truth there was good mingled with evils and falsities, no one can have any understanding unless he knows what goes on during the reformation of a person. While he is being reformed he is, so far as his internal is concerned, preserved by the Lord in a state of goodness and truth; but so far as his external is concerned he is let into his evils and falsities. He is as a consequence among spirits from hell who are governed by such evils and falsities. These spirits flit around him, trying in every way to destroy him. But the goodness and truth that flow into him through his internal give him such protection that the spirits from hell cannot harm him in the slightest, the reason for this being that what acts at a more internal level is immensely superior in strength to that which acts at a more external level. For being purer what is more internal acts on every individual detail of what is more external, and in so doing it adjusts the external to answer its beck and call. But there must in that case be goodness and truth in the external in which influx from the internal can be firmly established. Good can then be among evils and falsities and yet remain safe from harm. Everyone who is being reformed is brought into this state, so that the evil desires and false ideas that govern him are removed and good desires and true ideas are implanted instead.

[3] Without knowledge of this arcanum no one can begin to know why Divine Truth residing with a person has around it forms of good mingled with evils and falsities, meant by the bitumen and pitch with which the little ark in which the infant had been put was coated. It should in addition be recognized that good can be mingled with evils and falsities, but they are not on that account joined together, since one shies away from the other and in keeping with a law of order they separate themselves from one another. For good belongs to heaven and evil and falsity to hell, and therefore just as heaven and hell have been separated, so also does every single thing from them separate itself.

  
/10837  
  

Thanks to the Swedenborg Society for the permission to use this translation.