1616. Dat de woorden ‘Abram sloeg tenten op, en kwam en woonde in de eikenbossen van Mamre die in Chebron zijn’ betekenen dat de Heer een nog innerlijker gewaarwording bereikte, blijkt uit de betekenis van tenten opslaan of de tent verplaatsen en oprichten, namelijk verbonden worden. Want de tent is het heilige van de godsdienst, wat eerder in de nrs. 414, 1452 is aangetoond, en hierdoor wordt de uiterlijke mens met de innerlijke verbonden. Het blijkt ook uit de betekenis van eikenbos, wat de innerlijke gewaarwording is, waarover eerder in de nrs. 1442, 1442, waar van het eikenbos van Moreh sprake is, dat de eerste innerlijke gewaarwording is. Hier staat echter eikenbossen van Mamre, in het meervoud, en die betekenen een uitgebreider gewaarwording, dat wil zeggen, innerlijker; deze gewaarwording wordt ‘de eikenbossen van Mamre, die in Chebron zijn’ genoemd. Mamre wordt ook elders vermeld, zoals in, (Genesis 14:13; 18:1; 23:17, 18, 19; 35:27);
verder ook Chebron in, (Genesis 35:27; 37:14; Jozua 10:36, 39; 14:13, 14, 15; 15:13, 54; 20:7; 21:11, 13; Richteren 1:10, 20) en elders. Maar met welke betekenis zal men daar ter plaatse, door de Goddelijke barmhartigheid van de Heer zien. Dat de eikenbossen van Mamre die in Chebron zijn, een nog innerlijker gewaarwording betekenen, daarmee is het als volgt gesteld: naarmate de dingen die tot de uiterlijke mens behoren, verbonden worden met de hemelse dingen van de innerlijke mens, groeit de gewaarwording en wordt innerlijker; de verbinding met de hemelse dingen geeft innerlijke gewaarwording; want in de hemelse dingen, welke tot de liefde tot Jehovah behoren, is het leven zelf van de innerlijke mens, of wat hetzelfde is, in de hemelse dingen, welke tot de liefde behoren, dat wil zeggen, in de hemelse liefde is Jehovah tegenwoordig en deze tegenwoordigheid wordt niet in de uiterlijke mens waargenomen, vooraleer de verbinding heeft plaatsgevonden; uit die verbinding komt alle innerlijke gewaarwording voort. Uit de innerlijke zin blijkt hier hoe het bij de Heer met deze dingen gesteld was, namelijk dat Zijn Uiterlijke Mens of Zijn Menselijk Wezen bij graden, al naar de vermenigvuldiging en de bevruchting van de erkentenissen, verbonden werd met het Goddelijk Wezen. Nooit kan iemand, voor zover hij mens is, met Jehovah of met de Heer verbonden worden, dan alleen door erkentenissen, want door de erkentenissen wordt de mens een mens. Zo werd de Heer, daar Hij evenals een ander mens geboren werd, ook onderwezen evenals een ander mens; maar in Zijn erkentenissen werden, als in vaten, ononderbroken hemelse dingen gegoten, zodat de erkentenissen voortdurend de opnemende vaten van de hemelse dingen werden en zelf ook hemels werden. Zo schreed Hij voortdurend voort naar de hemelse dingen van de kindsheid; want als eerder gezegd, worden de hemelse dingen, die tot de liefde behoren, ingegeven vanaf de vroegste kindsheid tot de jeugdjaren en ook tot de jongelingsjaren, al naar de mens is; dan en later wordt hij met wetenschappen en erkentenissen toegerust. Wanneer de mens van dien aard is, dat hij kan worden wedergeboren, worden deze wetenschappen en erkentenissen met hemelse dingen, die tot de liefde en de naastenliefde behoren, vervuld en zo dus in de hemelse dingen ingeplant, waarmee hi van kindsbeen af tot de jeugd- en jongelingsjaren is begiftigd, en op deze wijze wordt zijn uiterlijke mens met de innerlijke verbonden. Eerst worden deze erkentenissen ingeplant in de hemelse dingen, waarmee hij in de jeugdjaren was begiftigd; daarna in de hemelse dingen, daarna in de hemelse dingen die hij in de jeugdjaren had ontvangen, tenslotte in de hemelse dingen, welke hij in de vroegste kindsheid had ontvangen; dan is Hij het kind, waarvan de Heer zegt, dat zo’n mens het koninkrijk Gods is. Deze inplanting geschiedt door de Heer alleen; daarom bestaat er niets hemelse bij de mens en kan er ook niets bestaan, dat niet van de Heer is en dat de Heer niet toebehoort. De Heer heeft echter uit eigen vermogen Zijn Uiterlijke Mens met de Innerlijke verbonden en de erkentenissen met de hemelse dingen gevuld en deze in de hemelse dingen ingeplant en wel overeenkomstig de Goddelijke orde, eerst in de hemelse dingen in de jeugdjaren, daarna in de hemelse dingen in de leeftijd tussen jeugdjaren en kindertijd, tenslotte in de hemelse dingen van Zijn kindertijd zelf; zo werd Hij tegelijkertijd naar Zijn Menselijk Wezen de Onschuld Zelf en de Liefde Zelf, en van deze komen alle onschuld en alle liefde in de hemelen en op aarde. Een dergelijke onschuld is de ware kindsheid, daar zij tevens wijsheid is. Maar de onschuld van de kindsheid heeft, wanneer die niet door erkentenissen tot de onschuld van de wijsheid wordt, geen nut; daarom worden de kinderen in het andere leven met erkentenissen toegerust. Naarmate de Heer de erkentenissen in de hemelse dingen plantte, had Hij innerlijke gewaarwording, want zoals gezegd, uit de verbinding komt alle innerlijke gewaarwording voort: de eerste gewaarwording toen Hij de wetenschappelijke dingen van de knapenjaren inplantte, welke gewaarwording wordt aangeduid door het eikenbos Moreh; de tweede gewaarwording, waarvan hier sprake is, welke innerlijker is, toen Hij de erkentenissen inplantte, welke gewaarwording wordt aangeduid door de eikenbossen van Mamre, die in Chebron zijn.