Библия

 

Klaagliederen 5:7

Учиться

       

7 Onze vaders hebben gezondigd, en zijn niet meer, en wij dragen hun ongerechtigheden.

Из произведений Сведенборга

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus # 6524

Изучить этот эпизод

  
/ 10837  
  

6524. De ouderen van zijn huis; dat dit betekent die welke zouden samenstemmen met het goede, staat vast uit de betekenis van de ouderen, namelijk de voornaamste dingen van de wijsheid, dus die overeenstemmen met het goede, waarover hierna; en uit de betekenis van het huis, namelijk het goede, waarover de nrs. 2559, 3652, 3720, 4982.

Dat de ouderen de voornaamste dingen van de wijsheid zijn, komt omdat de Ouden in het Woord de wijzen betekenen en in de zin die los staat van de persoon, de wijsheid; aangezien de twaalf stammen van Israël alle ware en goede dingen in samenvatting betekenden, waren over hen vorsten en eveneens ouderen gesteld en met de vorsten werden de primaire ware dingen aangeduid, die van het inzicht zijn en met de ouderen de voornaamste dingen van de wijsheid, dus die van het goede zijn; dat de vorsten de primaire ware dingen betekenen, die van het inzicht zijn, nrs. 1482, 2089, 5044;

dat echter de ouderen de voornaamste dingen van de wijsheid betekenden en de Ouden de wijsheid, blijkt uit deze plaatsen, bij David:

‘Zij zullen Jehovah verheffen in de vergadering des volks en in de zitting der ouden zullen zij Hem loven’, (Psalm 107:32);

de vergadering des volks staat voor hen die in de ware dingen zijn die van het inzicht zijn, want van vergadering wordt gesproken met betrekking tot de ware dingen, nrs. 1259, 1260, 2928, 3295, 3581;

de zitting der ouden staat voor hen die in het goede zijn, dat van de wijsheid is; de wijsheid immers is van het leven en dus van het goede; het inzicht echter is van de erkentenissen, dus van het ware, nr. 1555.

Bij dezelfde:

‘Meer dan de ouden ben ik wijs, omdat ik Uw bevelen heb bewaard’, (Psalm 119:100);

de ouden staan klaarblijkend voor de wijze. Evenzo bij Job:

‘In de ouden is de wijsheid, in de lengte der dagen het inzicht’, (Job 12:12).

Bij Mozes:

‘Voor het grijze haar zult gij opstaan en eren zult gij de aangezichten des ouden’, (Leviticus 19:32);

dit was bevolen omdat de ouden de wijsheid uitbeeldden.

Bij Johannes:

‘Op de tronen zag ik de vierentwintig ouderen zittende, bekleed met witte bekleedselen, die op hun hoofden gouden kronen hadden’, (Openbaring 4:4);

de ouderen staan voor de dingen die van de wijsheid zijn, dus die van het goede zijn; dat de ouderen die dingen zijn, blijkt uit de beschrijving, namelijk dat zij op tronen zaten, bekleed waren met witte bekleedselen en gouden kronen op de hoofden hadden; de tronen immers zijn de ware dingen van het inzicht vanuit het goede dat van de wijsheid is, nr. 5313;

de witte bekleedselen eender; dat de bekleedselen de ware dingen zijn, nrs. 1073, 4545, 4763, 5248, 5954;

en dat van het witte wordt gesproken met betrekking tot het ware, nrs. 3301, 5319;

de gouden kronen op de hoofden zijn de goede dingen van de wijsheid; het goud immers is het goede van de liefde, nrs. 113, 1551, 1552, 5658;

en het hoofd is het hemelse, waar de wijsheid is, nrs. 4938, 4939, 5328, 6436; wijzen worden diegenen genoemd die in de derde of binnenste hemel zijn, inzichtsvollen echter zij die in de middelste of tweede hemel zijn, dus degenen die de Heer niet zo dicht nabij zijn.

Bij dezelfde:

‘Alle engelen stonden rondom de troon en de ouderen en de vier dieren’, (Openbaring 7:11);

de ouderen ook voor de dingen die van de wijsheid zijn. Ook in deze volgende plaatsen; bij Jesaja:

‘De knaap zal zich verheffen tegen de oude en de verachte tegen de geëerde’, (Jesaja 3:5).

Bij dezelfde:

‘Jehovah Zebaoth zal regeren in de berg Zions en in Jeruzalem en voor haar ouderen zal heerlijkheid zijn’, (Jesaja 24:23).

Bij Jeremia:

‘Mijn priesters en mijn ouderen hebben in de stad de geest gegeven, omdat zij spijze voor zich hebben gezocht om daarmee hun ziel te verkwikken’, (Klaagliederen 1:19).

Bij dezelfde:

‘Haar koning en haar vorsten onder de natiën; geen wet; zij zitten op de aarde, zij zwijgen stil, de ouderen der dochter Zions’, (Klaagliederen 2:9, 10).

Bij dezelfde:

‘Zij hebben de vrouwen in Zion verkracht, de maagden in de steden van Jehudah, de vorsten zijn door hun hand opgehangen, de aangezichten der ouden zijn niet geëerd geweest, de ouderen hielden op aan de poort’, (Klaagliederen 5:11, 12, 14).

Bij Ezechiël:

‘Ellende zal op ellende komen en er zal gerucht op gerucht zijn; derhalve zullen zij van de profeet het gezicht zoeken, maar de wet is vergaan van de priester en de raad van de ouderen; de koning zal rouwen en de vorst zal met verbijstering bekleed zijn’, (Ezechiël 7:26, 27).

Bij Zacharia:

‘Nog zullen er oude mannen en vrouwen wonen in de straten van Jeruzalem en de man in wiens hand zijn staf is vanwege de veelheid der dagen’, (Zacharia 8:3, 4).

Opdat de ouderen de dingen zouden uitbeelden die van de wijsheid zijn, werd er van de geest van Mozes genomen en aan hen gegeven, waardoor zij profeteerden, (Numeri 11:16).

De ouderen staan in de tegenovergestelde zin voor de dingen die strijdig zijn met de wijsheid, (Ezechiël 8:11, 12).

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl

Из произведений Сведенборга

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus # 5248

Изучить этот эпизод

  
/ 10837  
  

5248. En hij veranderde zijn klederen; dat dit betekent ten aanzien van de dingen die van het innerlijk natuurlijke zijn, door overeenkomende dingen aan te trekken, staat vast uit de betekenis van veranderen, namelijk verwijderen en verwerpen; en uit de betekenis van de klederen, namelijk de dingen die van het innerlijk natuurlijke zijn, waarover hierna; dat hij overeenkomende dingen aantrok, die door de nieuwe klederen worden aangeduid, vloeit daaruit voort. Er wordt in het Woord meermalen van klederen melding gemaakt en daaronder worden die dingen verstaan die beneden of buiten zijn en die dingen bedekken die boven of binnen zijn; daarom wordt met de klederen het uiterlijke van de mens aangeduid, dus het natuurlijke, want dit bedekt zijn innerlijke en geestelijke. In het bijzonder worden met de klederen de ware dingen aangeduid die van het geloof zijn, omdat deze de goede dingen bedekken die van de naastenliefde zijn; dit aanduidende ontleent zijn oorsprong aan de klederen waarmee geesten en engelen bekleed verschijnen: geesten verschijnen in klederen zonder glans, maar engelen in klederen met glans en als het ware uit een glans, want de glans zelf rondom hen verschijnt zoals een kleed, geheel zoals de bekleedselen van de Heer toen Hij van gedaante was veranderd, die waren zoals het licht, (Mattheüs 17:2) en zoals flitsend wit, (Lukas 9:29);

aan de klederen kunnen ook geesten en engelen worden gekend, hoedanig zij zijn ten aanzien van de ware dingen van het geloof, omdat deze door de klederen worden uitgebeeld, maar de ware dingen van het geloof zodanig als die in het natuurlijke zijn; hoedanig zij echter in het redelijke zijn, verschijnt vanuit het aangezicht en de schoonheid ervan; de glans die hun klederen hebben, is vanuit het goede van de liefde en van de naastenliefde; dit goede geeft door het doorschijnen de glans. Hieruit kan vaststaan wat door de klederen in de geestelijke wereld wordt uitgebeeld, dus wat de klederen zijn in de geestelijke zin. De klederen echter die Jozef veranderde, namelijk die hij uittrok, waren de klederen van de kuil of van de gevangenis, waarmee de begoochelingen en de valse dingen worden aangeduid, die in de staat van de verzoekingen door de boze genieën en geesten worden opgewekt; daarom wordt met ‘hij veranderde de klederen’ de verwerping en de verandering aangeduid ten aanzien van de dingen die van het innerlijk natuurlijke zijn; en de klederen die hij aantrok, waren zulke dingen die daarmee zouden overeenkomen, waarom ook het aantrekken van de overeenkomende dingen wordt aangeduid. Zie wat over klederen eerder is gezegd en getoond, namelijk dat de hemelse dingen niet worden bekleed, maar de geestelijke en de natuurlijke, nr. 297;

dat de klederen de naar verhouding lagere ware dingen zijn, nrs. 1073, 2576;

dat de klederen veranderen, uitbeeldend was daarvoor, dat de heilige ware dingen werden aangetrokken, vandaar eveneens de wisselklederen, nr. 4545;

dat de klederen verscheuren uitbeeldend was voor de rouw over het verloren en te gronde gegane ware, nr. 4763; wat wordt aangeduid met hem die binnentrad zonder bekleed te zijn met het bruiloftskleed, nr. 2132.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl