25
Alzo zal Ik ulieden de jaren vergelden, die de sprinkhaan, de kever, en de kruidworm, en de rups heeft afgegeten; Mijn groot heir, dat Ik onder u gezonden heb.
25
Alzo zal Ik ulieden de jaren vergelden, die de sprinkhaan, de kever, en de kruidworm, en de rups heeft afgegeten; Mijn groot heir, dat Ik onder u gezonden heb.
5502. En zij beefden, de man tot de broeder; dat dit de gemeenschappelijke schrik betekent, staat vast uit de betekenis van beven, namelijk de schrik; en uit de betekenis van de man tot de broeder, namelijk een gemeenschappelijk iets, zoals eerder in nr. 5498.
Dat de vrees hier tweemaal wordt uitgedrukt, namelijk met het hart ontglipte en met zij beefden, komt omdat het ene betrekking heeft op de wil en het andere op het verstand; het is immers in het Woord, vooral in het profetische, gebruikelijk om één zaak tweemaal uit te drukken, alleen door de woorden te veranderen; wie het mysterie niet kent dat daarin ligt, kan menen dat het een zinledige herhaling is, maar toch is dat dus niet zo; de ene uitdrukking heeft betrekking op het goede, de andere op het ware en omdat het goede van de wil en het ware van het verstand is, heeft tegelijkertijd het ene betrekking op de wil en de andere op het verstand; de oorzaak hiervan is deze dat in het Woord alles heilig is en het heilige vanuit het hemels huwelijk is en dat is het huwelijk van het goede en het ware; vandaar komt het dat de hemel in het Woord is en dus de Heer, Die het al in alle dingen van de hemel is en wel dermate dat de Heer het Woord is; de beide namen van de Heer, namelijk Jezus Christus, sluiten hetzelfde in: de naam Jezus het Goddelijk Goede en de naam Christus het Goddelijk Ware, zie de nrs. 3004, 3005, 3008, 3009; daaruit blijkt ook dat de Heer in alle dingen van het Woord is, dermate dat Hij het Woord zelf is; dat het huwelijk van het goede en het ware of het hemels huwelijk in de afzonderlijke dingen van het Woord is, zie de nrs. 683, 793, 801, 2516, 2712, 5138. Daaruit eveneens kan men duidelijk besluiten dat de mens, indien hij de hemel verwacht, niet alleen moet zijn in het ware dat van het geloof is, maar ook in het goede dat van de naastenliefde is en dat er anders geen hemel in hem is.