Библия

 

Exodus 14:5

Учиться

       

5 Toen nu de koning van Egypte werd geboodschapt, dat het volk vluchtte, zo is het hart van Farao en van zijn knechten veranderd tegen het volk, en zij zeiden: Waarom hebben wij dat gedaan, dat wij Israel hebben laten trekken, dat zij ons niet dienden?

Из произведений Сведенборга

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus # 8128

Изучить этот эпизод

  
/ 10837  
  

8128. Spreek tot de zonen Israëls; dat dit de invloeiing van het Goddelijk Ware betekent bij hen die van de geestelijke Kerk zijn, staat vast uit de betekenis van spreken, namelijk invloeien, nrs. 2951, 5481, 5797, 7270; en uit de uitbeelding van de zonen Israëls, namelijk zij die van de geestelijke Kerk zijn, nrs. 6426, 6637,6862, 6868, 7035, 7062, 7198, 7201, 7215, 7223; dat spreken is invloeien, komt omdat Mozes in de uitbeeldende innerlijke zin het Goddelijk Ware is en het Goddelijk Ware in het doorvatten en in het denken komt door middel van invloeiing; de gedachte vanuit de doorvatting is de innerlijke spraak, waarmee de uitwendige spraak overeenstemt en daarom wordt dit in de innerlijke zin hieronder zo verstaan.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl

Из произведений Сведенборга

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus # 7197

Изучить этот эпизод

  
/ 10837  
  

7197. Het land van hun vreemdelingschappen, waarin zij vreemdelingen zijn geweest; dat dit betekent waar de dingen zijn die van het geloof zijn en van de naastenliefde; waarover zij waren onderricht en waarnaar zij geleefd hebben, staat vast uit de betekenis van het land, namelijk het rijk van de Heer in de hemelen en op aarde, waarover nr. 7196, dus eveneens de dingen die van het rijk van de Heer zijn en dat deze het geloof en de naastenliefde zijn, is bekend; vandaar worden deze eveneens met het land Kanaän aangeduid, waar gehandeld wordt over het onderricht en het leven, die worden aangeduid met vreemdeling zijn; en uit de betekenis van vreemdeling zijn, namelijk het onderricht en het leven, waarover de nrs. 1463, 2025, 3672; daaruit blijkt dat met het land van hun vreemdelingschappen, waarin zij vreemdelingen geweest zijn, wordt aangeduid waar de dingen zijn die van het geloof en de naastenliefde zijn, waarover zij worden onderricht en waarnaar zij hebben geleefd.

Het is hiermee als volgt gesteld: Aan elk mens wordt in het andere leven de hemel gegeven volgens de dingen die van het geloof en de naastenliefde zijn bij hem, want de naastenliefde en het geloof maken de hemel bij elk mens; maar wanneer er wordt gezegd dat de naastenliefde en het geloof de hemel maken, dan wordt verstaan het leven van de naastenliefde en het geloof.

Maar men moet wel degelijk weten, dat het leven dat de hemel heeft, het leven volgens de ware en de goede dingen van het geloof is waarover de mens is onderricht; indien die dingen niet het richtsnoer en de beginselen van zijn leven zijn, verwacht hij de hemel tevergeefs, hoe hij ook geleefd mag hebben; zonder dit immers is de mens zoals een riet dat naar elke windrichting buigt, want hij wordt evenzo door de boze als de goede dingen gebogen, omdat hij niets van het ware en het goede heeft vastgelegd bij zichzelf, door middel waarvan hij door de engelen in de waarheden en goede dingen gehouden kan worden en afgeleid van de valse en boze zaken die de helsen aanhoudend inwerpen; in één woord, het is het leven van het christelijk goede dat de hemel maakt, niet het leven van het natuurlijk goede.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl