18. HET GODDELIJK ZIJN, DAT JEHOVAH IS.
Eerst wordt over het Goddelijk Zijn en daarna over het Goddelijk Wezen gehandeld. Het heeft de schijn alsof deze twee één en hetzelfde zijn, maar toch is het Zijn universeler dan het Wezen; want het Wezen veronderstelt het Zijn, en vanuit het Zijn , wordt het Wezen. Het Zijn van God, of het Goddelijk Zijn kan niet beschreven worden, aangezien het alle voorstelling van de menselijke gedachte te boven gaat. In deze gedachte valt alleen dat, wat geschapen en eindig is, maar niet het ongeschapene en het oneindige, dus niet het Goddelijk Zijn. Het Goddelijk Zijn is het Zijn zelf, van waaruit alle dingen zijn en dat in alle dingen moet zijn, opdat zij zijn. Een ruimer begrip over het Goddelijk Zijn kan men zich vanuit de volgende artikelen eigen maken; deze luiden alsvolgt:
1. Deze éne God wordt Jehovah genoemd vanuit het Zijn, dus vanuit dit, omdat Hij alleen ‘is, was en zal zijn’, en omdat Hij de Eerste en de Laatste is, het Begin en het Einde, de Alfa en de Omega.
2. Deze éne God is de Substantie zelf en de Vorm zelf; en de engelen en de mensen zijn substanties en vormen vanuit Hem; en voorzoveel zij in Hem zijn en Hij in hen, zijn zij beelden en gelijkenissen van Hem.
3. Het Goddelijk Zijn is ‘ZIJN’ in Zichzelf en tevens ‘BESTAAN’ in Zichzelf.
4. Het Goddelijk Zijn en Bestaan in zichzelf kan geen ander Goddelijke voortbrengen, dat Zijn en Bestaan in zichzelf is; bijgevolg is een andere God van hetzelfde Wezen onbestaanbaar.
5. De veelheid van goden in de oude tijden en ook in de hedendaagse tijd is nergens anders uit ontstaan dan uit het niet begrepen Goddelijk Zijn.
Deze artikelen dienen een voor een te worden toegelicht.