Van Swedenborgs Werken

 

Over het Nieuwe Jeruzalem en haar Hemelse Leer #245

Bestudeer deze passage

  
/ 325  
  

245. Iedereen bij wie de kerk is wordt gezaligd, maar iedereen bij wie de kerk niet is, wordt verdoemd.

  
/ 325  
  

Published by Swedenborg Boekhuis.

Van Swedenborgs Werken

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus #4751

Bestudeer deze passage

  
/ 10837  
  

4751. Wat gewin, dat wij onze broeder doden en zijn bloed bedekken; dat dit betekent dat daaruit niets van voordeel en niets van hoogheid zou zijn, indien dit ware geheel en al werd uitgeblust, staat vast uit de betekenis van ‘wat gewin’, namelijk dat daaruit niets van voordeel en eveneens niets van hoogheid zou zijn, waarover hierna; uit de betekenis van doden, namelijk uitblussen, hier het Goddelijk Ware, in het bijzonder over het Goddelijk Menselijke van de Heer, dat onder de broeder, namelijk Jozef, wordt verstaan; en uit de betekenis van het bloed bedekken, namelijk het heilig Ware geheel en al verbergen; dat het bloed het heilig Ware is, zie nr. 4735. Hoe het hiermee is gesteld, blijkt uit wat volgt. Dat het gewin hier niet slechts het voordelige maar ook de hoogheid betekent, of ‘wat gewin’ dat daaruit niets voordeligs en niets van hoogheid zou zijn, komt omdat dit vanuit begeerte en gierigheid werd gezegd; de winzucht en de gierigheid immers heeft het in zich dat ze niet alleen de gehele wereld bezitten, maar ook om het gewin iedereen beroven, ja zelfs doden wil en eveneens voor een kleinigheid doden zou, indien de wetten niet in de weg stonden; en bovendien beschouwt zich zo’n mens in het goud en zilver dat hij bezit, als de grootste in macht, hoezeer hij ook in de uiterlijke vorm anders verschijnt. Daaruit blijkt dat in de gierigheid niet alleen de liefde van de wereld maar ook de liefde van zich is gelegen en wel de allervuilste liefde van zich; want bij de vuile gierigaards is de hooghartigheid of de hoogmoed aan de buitenkant niet zo zichtbaar; immers, zij bekommert zich soms niet ter wille van het vertoon om schatten en ook is zij niet die soort van liefde van zich die met wellusten verbonden pleegt te zijn, want zulke mensen bekommeren zich slechts weinig om hun lichaam en om de voeding en de kleding ervan; maar het is een volslagen aardse liefde, die niets anders ten doel heeft dan geld, waarin zij zich niet in de daad maar in de potentie boven allen verheven acht; daaruit kan vaststaan dat in gierigheid de allerlaagste en minderwaardigste liefde van zich is; daarom schijnt het hun in het andere leven toe dat zij tussen de zwijnen zijn, nr. 939;

en zij zijn meer dan de overigen tegen het goede, onverschillig welk. Vandaar zijn zij in zo’n dikke duisternis dat zij geenszins kunnen zien wat het goede en wat het ware is; dat er enig innerlijke van de mens is dat na de dood leeft, vatten zij in het geheel niet; in hun hart lachen zij diegenen uit die dit zeggen. Zodanig is de Joodse natie vanaf het begin geweest, daarom kon voor haar niet enig innerlijke klaarblijkend worden geopend, zoals uit het Woord van het Oude Testament blijkt; en omdat zij in die ergste soort van liefde van zich, zich heeft geworteld, zouden zij dan eveneens, indien zij niet door gierigheid zover van de innerlijke dingen verwijderd en vandaar in dikke duisternis gehouden werden, de innerlijke ware en goede dingen bezoedelen en die zo meer dan de overigen ontwijden; want ontwijden kunnen zij niet zolang zij niet erkennen, nrs. 1008, 1010, 1059, 2051, 3398, 3402, 3489, 3898, 4289, 4601. Vandaar komt het dat de Heer van hen zegt bij Johannes:

‘Gij zijt uit de vader de duivel en wilt de verlangens van uw vader doen; die was een mensenmoorder van den beginne aan’, (Johannes 8:44);

en over Judas Iskariot, die de Joodse Kerk uitbeeldde, bij dezelfde:

‘Heb Ik niet u twaalven uitverkoren; doch een uit u is een duivel’, (Johannes 6:70);

door hem ook werd uit hoofde daarvan dat hij de Heer verkocht, iets eenders uitgebeeld als hier door Jehudah, die zei: Gaat en laat ons Jozef verkopen.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl

Van Swedenborgs Werken

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus #3398

Bestudeer deze passage

  
/ 10837  
  

3398. Dat de woorden ‘dat lichtelijk een van het volk bij uw vrouw gelegen had en gij zoudt schuld over ons gebracht hebben’; betekenen, dat het geschonden en dus ontwijd had kunnen worden, blijkt uit de betekenis van liggen, namelijk verdorven of geschonden worden; uit de betekenis van ‘een van het volk’ namelijk iemand van de Kerk, namelijk van de geestelijke Kerk, waarover nr. 2928;

uit de betekenis van de vrouw, hier Rebekka, namelijk het Goddelijk Ware, waarover eerder; en uit de betekenis van de schuld, namelijk het vergrijp van de ontwijding van het ware; hieruit blijkt duidelijk, dat de woorden ‘dat lichtelijk een van het volk bij uw echtgenote gelegen had en gij zoudt schuld over ons gebracht hebben’ willen zeggen, dat het Goddelijk Ware gemakkelijk door iemand in de Kerk geschonden had kunnen worden en hij het vergrijp van de ontwijding van het ware over zich had kunnen brengen. Eerder in nr. 3386 werd gezegd, dat aangezien Abraham tweemaal zijn echtgenote Sarah zijn zuster noemde, eerst in Egypte en daarna in Gerar bij Abimelech en dat Izaäk eveneens zijn vrouw Rebekka zuster noemde, eveneens bij Abimelech en dat aangezien deze drie gevallen ook in het Woord vermeld worden, er de een of andere diepste verborgenheid moet zijn, waarom dit zo is. De verborgenheid zelf die daarin verscholen is, komt in de innerlijke zin uit, namelijk omdat door de zuster het redelijke wordt aangeduid en door de vrouw het Goddelijk Ware en dit werd redelijk, dat wil zeggen, zuster genoemd, opdat het Goddelijk Ware, dat de vrouw is, hier Rebekka, niet geschonden en dus ontwijd zou worden. Met de ontwijding van het ware is het als volgt gesteld, dat het Goddelijk Ware geenszins ontwijd kan worden dan alleen door hen, die dit eerst erkenden, want dezen gingen eerst door de erkenning en het geloof het ware binnen en zijn dus daarin ingewijd; wanneer zij zich erna van verwijderen, blijft van binnen voortdurend een rest daarvan afgedrukt, dat tegelijk met het valse en boze weer tevoorschijn wordt geroepen; vandaar wordt het ware, omdat het hun aankleeft, ontwijd. Daarom hebben degenen bij wie dit het geval is, voortdurend datgene in zich, wat hen verdoemt, dus hun eigen hel; want wanneer de helsen een sfeer naderen waar het goede en ware is, voelen zij terstond hun eigen hel, aangezien zij dan komen in dat wat zij haten, en komen dus in een kwelling; zij die het ware ontwijden, wonen dus voortdurend met dat wat hen martelt en dit al naar de graad van de ontwijding. Aangezien dit zo is, wordt er door de Heer met de uiterste zorg in voorzien, dat het Goddelijk Goede en Ware niet ontwijd worden; en er wordt voornamelijk daardoor in voorzien, dat de mens die van dien aard is, dat hij niet anders kan dan ontwijden, zo ver mogelijk van de erkenning en het geloof van het ware en goede wordt afgehouden; want, zoals gezegd, niemand kan ontwijden, dan alleen hij die eerst erkende en geloofde. Dit was de reden, waarom de innerlijke waarheden niet ontvouwd werden aan de nakomelingen van Jakob, de Israëlieten en de Joden, aan wie zelfs niet eens openlijk werd gezegd, dat er iets innerlijks in de mens was, dus dat er iets als een innerlijke eredienst is en nauwelijks iets over het leven na de dood en over het hemelse rijk van de Heer of over de Messias, die zij verwachtten. De reden hiervan was, dat zij van dien aard waren, dat het was voorzien, dat wanneer aan hen deze dingen ontvouwd werden, zij wel niet anders zouden kunnen dan ze ontwijden, want zij wilden niets anders dan aardse dingen; en daar dit geslacht van dien aard was en ook van dien aard is, wordt het ook nu nog toegestaan, dat zij in volslagen ongeloof verkeren; want wanneer zij eenmaal hadden erkend en zich daarna teruggetrokken, zouden zij wel niet anders kunnen dan zichzelf in de allerergste hel brengen. Dit was ook de reden, dat de Heer niet eerder in de wereld kwam en de innerlijke dingen van het Woord openbaarde, dan toen er in het geheel geen goeds meer bij hen over was, zelfs geen natuurlijk goeds meer bij hen over was, want toen konden zij niet langer enige waarheid ontvangen, dat tot innerlijke erkenning reikte – het is immers het goede dat ontvangt – en het dus niet ontwijden. Van dien aard was de staat die verstaan wordt onder ‘de volheid der tijden’ en onder ‘de voleinding der eeuw’ en ook onder ‘de laatste dag’, waarover zoveel gehandeld wordt bij de profeten. Het is ook om dezelfde reden, dat de verborgenheden van de innerlijke zin van het Woord nu geopenbaard worden, want er is heden ten dage nauwelijks enig geloof, omdat er niet enige naastenliefde is, dus omdat het de voleinding der eeuw is en wanneer dit het geval is, kunnen deze verborgenheden zonder gevaar van ontwijding geopenbaard worden, omdat zij niet innerlijk erkend worden. Het is vanwege deze verborgenheid, dat in het Woord over Abraham en Izaäk vermeld wordt, dat zij hun echtgenoten in Gerar bij Abimelech hun zusters noemden. Men zie verder wat eerder over hetzelfde onderwerp is gezegd en aangetoond, namelijk dat diegenen kunnen ontwijden die erkennen, niet echter degenen die niet erkennen, nog minder zij die niet weten, nrs. 593, 1008, 1010, 1059; welk gevaar ontstaat door de ontwijding van de heilige dingen en van het Woord, nrs. 571, 582;

dat zij, die binnen de Kerk zijn, de heilige dingen kunnen ontwijden, maar niet zij die buiten de Kerk zijn, nr. 2051;

dat er door de Heer in voorzien wordt, dat geen ontwijding plaatsvindt, nrs. 1001, 2426;

dat de eredienst uiterlijk wordt, opdat de innerlijke eredienst niet ontwijd zal worden, nrs. 1327, 1328;

dat men in onwetendheid wordt gehouden, opdat de waarheden van het geloof niet ontwijd worden, nrs. 301-303.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl