Van Swedenborgs Werken

 

Engelenwijsheid over de Goddelijke Liefde en de Goddelijke Wijsheid #69

Bestudeer deze passage

  
/ 432  
  

69. HET GODDELIJKE VULT ALLE RUIMTEN VAN HET HEELAL ZONDER RUIMTE.

Er zijn twee dingen die aan de natuur eigen zijn: ruimte en tijd. Vanuit deze vormt de mens in de natuurlijke wereld de ideeën van zijn denken en daaruit het verstand. Indien hij in die ideeën blijft, en het gemoed niet daarboven verheft, kan hij nooit enig geestelijke en Goddelijke doorvatten; want hij omwikkelt die in ideeën die vanuit ruimte en tijd getrokken worden; en voor hoeveel hij dit doet, voor zoveel wordt het schijnsel van het verstand van hem louter natuurlijk. Vanuit dit denken over geestelijke en Goddelijke dingen te redeneren, is zoals vanuit de donkerheid van de nacht te denken over die dingen die alleen in het daglicht verschijnen. Daaruit is het denken: God is natuur. Maar wie het gemoed weet te verheffen boven de ideeën van het denken dat vanuit ruimte en tijd wordt getrokken, die gaat vanuit de donkerheid over in het licht en is wijs in de dingen die daarin en daaruit zijn; en dan slaat hij vanuit dat licht de donkerheid van het natuurlijk schijnsel uiteen, en verbant de begoochelingen ervan vanuit het midden tot de zijden. Elk mens die verstand heeft, kan denken boven de dingen die aan de natuur eigen zijn, en eveneens denkt hij zo; en dan bevestigt hij en ziet dat het Goddelijke, omdat het alomtegenwoordig is, niet in de ruimte is; en eveneens kan hij die dingen bevestigen en zien die boven zijn aangevoerd; maar indien hij de Goddelijke Alomtegenwoordigheid ontkent, en alle dingen aan de natuur toeschrijft, dan wil hij niet verheven worden, hoewel hij dat wel kan.

  
/ 432  
  

Published by Swedenborg Boekhuis.

Van Swedenborgs Werken

 

Goddelijke Voorzienigheid #51

Bestudeer deze passage

  
/ 340  
  

51. Hieruit kan nu vaststaan dat men over het Oneindige en het Eeuwige, dus over de Heer, moet denken zonder ruimte en tijd en dat zo denken mogelijk is. Bovendien dat het ook wordt gedacht door hen die innerlijk in het redelijke denken, en dat dan het Oneindige en het Eeuwige hetzelfde is als het Goddelijke; zo denken de engelen en de geesten. Vanuit het van tijd en ruimte geabstraheerde denken wordt enigszins de Goddelijke Alomtegenwoordigheid en de Goddelijke Almacht begrepen, voorts het Goddelijke uit het eeuwige, maar in het geheel niet vanuit een gedachte waaraan een idee vanuit ruimte en tijd kleeft. Hieruit blijkt dat gedacht kan worden over God uit het eeuwige, maar nooit over de natuur uit het eeuwige. Bijgevolg dat gedacht kan worden over de schepping van het heelal uit God, maar in het geheel niet iets over een schepping vanuit de natuur; aan de natuur immers zijn de ruimte en de tijd eigen, het Goddelijke echter is zonder die. Dat het Goddelijke zonder ruimte en tijd is, zie men in de verhandeling ‘over de Goddelijke Liefde en de Goddelijke Wijsheid’, n. 7-10, n. 69-72, n. 73-76, en elders.

  
/ 340  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, 2017, op www.swedenborg.nl