Van Swedenborgs Werken

 

Engelenwijsheid over de Goddelijke Liefde en de Goddelijke Wijsheid #403

Bestudeer deze passage

  
/ 432  
  

403. 5. De liefde of de wil bereidt alle dingen voor in zijn menselijke vorm, opdat hij verbonden kan handelen met de wijsheid of het verstand. Gezegd wordt de wil en het verstand, maar men moet terdege in gedachten houden dat de wil de gehele mens is, want de wil is met het verstand in de beginselen in de hersenen, en in de uit beginselen afgeleide dingen in het lichaam en daaruit in het geheel en in elk willekeurig deel, zie n. 365-367. Daaruit kan vaststaan dat de wil van de gehele mens is naar de vorm zelf, zowel de algehele als de bijzondere van alle dingen; en dat het verstand de metgezel ervan is, zoals de long is van het hart. Ieder dient zich ervoor te wachten dat hij een idee van de wil koestert zoals van enig ding gescheiden van de menselijke vorm, want het is dezelfde. Hier vanuit kan worden gezien niet alleen hoe de wil het bruidsvertrek voor het verstand voorbereidt, maar ook hoe hij alle dingen voorbereidt in zijn huis, dat het gehele lichaam is, opdat hij verbonden met het verstand kan handelen. Dit bereidt hij op deze wijze voor dat alle en de afzonderlijke dingen van het lichaam verbonden zijn met het verstand zoals zij verbonden zijn met de wil, of dat alle en de afzonderlijke dingen van het lichaam onder de volgzaamheid van het verstand zijn zoals zij onder de volgzaamheid aan de wil zijn. Hoe alle en de afzonderlijke dingen van het lichaam tot de verbinding met het verstand zoals met de wil zijn voorbereid kan niet dan zoals in een spiegel of in een beeld worden gezien door de anatomische wetenschap; daardoor kan men weten hoe alle dingen in het lichaam samengeschakeld zijn, zoals terwijl de long ademhaalt, alle en de afzonderlijke dingen in het gehele lichaam uit de ademhaling van de long worden aangedreven en tegelijkertijd ook uit de polsslag van het hart. Vanuit de anatomie is het bekend dat het hart met de long verbonden is door auricula’s [stukje van het hart dat op een oor lijkt], en dat deze worden voortgezet in de innerlijke dingen van de longen; verder ook dat alle ingewanden van het gehele lichaam met de borstkamer door ligamenten zijn verbonden, en zo verbonden dat terwijl de long ademhaalt, alle en de afzonderlijke dingen in het algemeen gezamenlijke en in ieder deel iets vanuit de ademhalingsbeweging opnemen; want wanneer de long opzwelt, breiden de ribben de borstholte uit, het borstvlies wordt verwijd en het middenrif uitgerekt en met deze dingen nemen al de lagere dingen van het lichaam, die door de ligamenten daar vanuit zijn samengeschakeld, door de verrichtingen van de long een of andere verrichting op. Laat ik meer dingen niet vermelden, opdat degenen die niet iets van de anatomie weten, vanuit de onkunde over de termen van die wetenschap, niet in duisternis omtrent deze zaak komen. Raadpleeg slechts de deskundigen en scherpzinnigen van de anatomie of niet alle dingen van het gehele lichaam uit de borst tot onder toe zo samengebonden zijn dat bij het opzwellen van de long door de ademhaling, alle en de afzonderlijke dingen worden opgewekt tot een verrichting die synchroon loopt met de longverrichting. Vanuit deze dingen nu is het duidelijk hoedanig de verbinding is voorbereid van het verstand met alle en de afzonderlijke dingen van de menselijke vorm uit de wil. Doorzoek slechts de samenhangen en beschouw die met een anatomisch oog en bezie daarna volgens de aaneenschakeling de samenwerking ervan met de ademende long en met het hart en denk daarna voor de long het verstand en voor het hart de wil en u zult het zien.

  
/ 432  
  

Published by Swedenborg Boekhuis.

Van Swedenborgs Werken

 

Engelenwijsheid over de Goddelijke Liefde en de Goddelijke Wijsheid #365

Bestudeer deze passage

  
/ 432  
  

365. 2. Het leven van de mens bestaat in zijn eerste beginselen in de hersenen, en in de uit-beginselen-afgeleide-dingen in het lichaam. In de beginselen betekent in zijn eersten en in de uit beginselen afgeleide dingen is in de voortgebrachte en gevormde dingen uit eersten. Onder het leven in de beginselen wordt de wil en het verstand verstaan. Het is dit tweetal dingen die in de hersenen in hun beginselen zijn en in het lichaam in hun uit beginselen afgeleide dingen. Dat de beginselen of de eersten van het leven in de hersenen zijn staat vast uit:

1. Vanuit de zin zelf; dat de mens als hij het gemoed inspant en denkt, doorvat dat hij in het cerebrum denkt; hij trekt als het ware het gezicht van het oog in en houdt het voorhoofd gespannen en hij doorvat dat van binnen de bespiegeling is, het meest binnen het voorhoofd en iets hoger.

2. Vanuit de vorming van de mens in de baarmoeder; dat het cerebrum of het hoofd het eerste is en dat dit nog lang daarna groter is dan het lichaam.

3. Dat het hoofd boven is en het lichaam beneden en het volgens de orde is dat de hogere dingen handelen in de lagere, en niet omgekeerd.

4. Dat wanneer het cerebrum is beschadigd ofwel in de baarmoeder ofwel door een wond ofwel door ziekte ofwel door overspanning, het denken wordt verzwakt en soms het gemoed ijlt.

5. Dat alle uitwendige zinnen van het lichaam, welke zijn: gezicht, gehoor, reuk, smaak, tezamen met de universele zin die de tast is, verder ook de spraak, in het voorste deel van het hoofd zijn dat het aangezicht wordt genoemd, en rechtstreeks door vezels met de hersenen communiceren en daaruit hun sensitief en actief leven trekken.

6. Vandaar is het dat de aandoeningen die van de liefde zijn in een zekere afbeelding verschijnen in het aangezicht en dat het denken dat van de wijsheid is, in een zeker licht in de ogen verschijnt.

7. Vanuit de ontleedkunde wordt ook geweten dat alle vezels vanuit de hersenen door de nek in het lichaam afdalen en niet, welke dan ook, vanuit het lichaam door de nek in de hersenen opklimmen. En waar de vezels in haar beginselen en eersten zijn, daar is het leven in zijn beginselen en eersten. Wie kan ontkennen dat de oorsprong van het leven daar is waar de oorsprong van de vezels is?

8. Vraag iemand die in een algemeen begrip is, waar het denken is of waar hij denkt; hij zal antwoorden dat dit is in het hoofd; maar zeg iemand die de zetel van de ziel heeft aangewezen ofwel in een bepaalde klier, ofwel in het hart ofwel elders, waar de aandoening en het denken daaruit in haar eersten is, of zij niet in het cerebrum is, en hij zal antwoorden van nee, of dat hij het niet weet. De oorzaak van deze onwetendheid kan men zien boven in n. 361.

  
/ 432  
  

Published by Swedenborg Boekhuis.