Van Swedenborgs Werken

 

Hemel en Hel #551

Bestudeer deze passage

  
/ 603  
  

551. DAT ALLEN DIE IN DE HEL ZIJN, IN BOOSHEDEN EN DAARUIT AFGELEIDE VALSHEDEN VERKEREN, DIE ONTSTAAN UIT EIGENLIEFDE EN LIEFDE TOT DEWERELD

Allendie in de hellen zijn, verkeren in boosheden en daaruit afgeleide valsheden en er is niemand in boosheden en tegelijkertijd in waarheden. De meeste slechte mensen in de wereld kennen de geestelijke waarheden, die de waarheden van de kerk zijn; want zij hebben ze van hun kindsheid af geleerd en later wordt dit bevestigd door prediking, door het lezen van het Woord en door hun eigen gesprekken daaromtrent. Sommigen brengen anderen er zelfs toe te geloven dat zij in hun hart Christenen zijn, omdat zij van de waarheden met geveinsde genegenheid kunnen spreken en schijnbaar oprecht kunnen handelen, alsof hun daden het gevolg zijn van een geestelijk geloof. Maar deze mensen, die in hun binnenste denken in strijd met deze waarheden en zich onthouden van kwaad te doen in overeenstemming met hun gedachten, alleen uit vrees voor de burgerlijke wetten of wegens te behalen goede naam, roem of winst, zijn allen in hun hart kwaad en verkeren in goedheden en waarheden, niet voor zover het hun geest, maar alleen voor zover het hun lichaam betreft. Wanneer daarom uitwendige dingen in het andere leven ontnomen en de innerlijke dingen, die aan hun geest eigen zijn, geopenbaard worden, zijn zij geheel en al in boosheden en valsheden en niet in enige waarheden en goedheden; en het wordt dan duidelijk dat goede en ware dingen alleen in hun geheugen als kundigheden bestonden, die zij in gesprekken bij wijze van voorwendsel te voorschijn brachten, wanneer zij het goede veinsden als voortkomende uit geestelijke liefde en geloof. Wanneer zulke geesten in hun innerlijke dingen gelaten worden en bijgevolg in hun boosheden, kunnen zij niet meer waarheden spreken maar alleen valsheden, omdat zij dan uit valsheden spreken; want het is onmogelijk uit valsheden waarheden te spreken, omdat zulk een geest niets is dan zijn eigen kwaad en het valse uit het kwade voortkomt. Elke kwade geest wordt in deze toestand gebracht alvorens hij in de hel geworpen wordt (zie nr. 499-512); en dit heet verwoest worden voor zover goede en ware dingen betreft; maar deze verwoesting is niets meer dan toelating tot de innerlijke dingen, of tot de zelfheid van geest, die de geest zelf is (zie nr. 425-552).

  
/ 603  
  

Thanks to the Swedenborg Boekhuis NL and Guus Janssens for their permission to use this translation.

Van Swedenborgs Werken

 

Hemel en Hel #143

Bestudeer deze passage

  
/ 603  
  

143. Dat de engelen het oosten voor zich hebben bij elke wending van hun gelaat of van hun lichaam, kan op aarde nog minder begrepen worden, omdat de mens elke windstreek voor zijn gelaat heeft, al naar gelang hij zich gewend heeft; daarom zal ook dit verklaard worden. De engelen wenden en draaien hun aangezichten en hun lichamen op dezelfde wijze als waarop de mensen dat doen, en toch is bij hen het oosten steeds voor het oog. Maar de wendingen van de engelen zijn niet zoals die van de mensen, want zij zijn van een andere oorsprong; ze schijnen wel als van dezelfde soort maar toch zijn ze niet gelijk. De heersende liefde is de oorsprong; uit haar ontspringen alle bepalingen van richting; zowel bij de engelen als bij de geesten is hun innerlijk werkelijk naar hun gemeenschappelijk middelpunt gewend, dus in de hemel naar de Heer als Zon. Omdat hun liefde steeds voor hun innerlijk is, en hun gelaat zich uit hun innerlijk vormt, want het is de uiterlijke vorm daarvan, hebben zij altijd hun heersende liefde voor het aangezicht. In de hemel dus is het de Heer als Zon, omdat Hij het is van wie zij de liefde hebben; en daar de Heer zelf in Zijn liefde bij de engelen is, is het de Heer die maakt dat zij naar hem zien, waarheen zij zich ook wenden. Dit kan hier nu niet verder worden verduidelijkt, maar in de volgende hoofdstukken, waar over de uitbeeldende dingen en schijnbaarheden en over tijd en ruimte in de hemel wordt gehandeld, zal het meer begrijpelijk worden gemaakt. Het werd mij gegeven door veel ervaring en door eigen waarneming te weten, dat de engelen de Heer bestendig voor hun gelaat hebben, want zo dikwijls als ik met engelen verkeerde, werd ook de tegenwoordigheid van de Heer voor mijn aangezicht waargenomen; ofschoon niet zichtbaar, werd Hij toch in het licht bemerkt; dat dit zo is bevestigden de engelen meerdere malen. Daar de Heer voortdurend voor het gelaat van de engelen is, wordt ook op aarde gezegd: men moet God voor ogen en voor het gelaat hebben, en op Hem zien; en dat degenen die in Hem geloven en Hem liefhebben, Hem zien. Dat de mens zo spreekt, vindt zijn oorsprong in de geestelijke wereld, want daaruit is veel dat in de menselijke spraak is, ofschoon de mens niet weet dat het daaruit ontstaat.

  
/ 603  
  

Thanks to the Swedenborg Boekhuis NL and Guus Janssens for their permission to use this translation.