Van Swedenborgs Werken

 

Hemel en Hel #26

Bestudeer deze passage

  
/ 603  
  

26. Er is gezegd dat deze engelen meer wijsheid en heerlijkheid hebben dan de overigen, omdat ze het Goddelijke ware direct in hun leven hebben opgenomen en blijven opnemen, want zodra zij het Goddelijke ware horen willen en doen zij het ook, in plaats van ze in het geheugen op te nemen en daarna te overleggen of ze waar zijn. Zulke engelen weten onmiddellijk door de invloeiing (influx) vanuit de Heer of het waar is wat zij horen, want de Heer vloeit direct in iemands wil, maar indirect door middel van zijn wil in zijn denken. Of, wat hetzelfde is, de Heer vloeit direct in bij wat goed is, en indirect door middel van wat goed is, in bij wat waar is. Want wat tot de wil en de daaruit voortkomende activiteit behoort wordt goed genoemd, terwijl dat wat tot het geheugen en de daaruit voortkomende gedachten behoort heet waar. Inderdaad wordt iedere waarheid, zodra deze de wil binnenkomt in goed veranderd en in de liefde geplant, maar zolang waarheid in het geheugen en de daaruit voortkomende gedachten blijft, wordt het niet goed en komt het evenmin tot leven en wordt het ook niet door de persoon eigen gemaakt, omdat de mens een mens is vanwege zijn wil en daarna vanwege zijn verstand en niet vanwege zijn verstand gescheiden van zijn wil.

  
/ 603  
  

Thanks to the Swedenborg Boekhuis NL and Guus Janssens for their permission to use this translation.

Van Swedenborgs Werken

 

Hemel en Hel #596

Bestudeer deze passage

  
/ 603  
  

596. Er zijn twee koninkrijken waarin de hemel onderscheiden is, namelijk het hemelse rijk en het geestelijke rijk (zie nr. 20-28). e hellen zijn eveneens in twee rijken onderscheiden, waarvan het een aan het hemelse en het andere aan het geestelijke rijk tegenovergesteld is. Het rijk dat tegenover het hemelse rijk staat, is in de westelijke streek, en zij die zich daarin bevinden heten genii of kwade geesten, maar het rijk dat tegenover het geestelijke staat, is in de noordelijke en zuidelijke streek, en zij die daar zijn heten geesten. Allen die zich in het hemelse rijk bevinden, zijn in de liefde tot de Heer, en allen die in het tegenovergestelde rijk zijn, zijn in de eigenliefde. Allen die in het geestelijk rijk zijn, verkeren in liefde tot de naasten, en allen in het tegenovergestelde rijk zijn, in de liefde tot de wereld. Hieruit blijkt dat de liefde tot de Heer tegenovergesteld is aan de eigenliefde, en eveneens dat de liefde tot de naasten tegenovergesteld is aan de liefde tot de wereld. Voortdurend wordt er door de Heer in voorzien dat er niets uitvloeit uit de hellen tegenover het hemelse rijk, naar hen die in het geestelijk rijk zijn, want als dat zou geschieden dan zou het geestelijk rijk vergaan (zie nr. 578, 579). it zijn twee algemene toestanden van evenwicht die door de Heer steeds onverbroken bewaard worden.

  
/ 603  
  

Thanks to the Swedenborg Boekhuis NL and Guus Janssens for their permission to use this translation.