Van Swedenborgs Werken

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus #8539

Bestudeer deze passage

  
/ 10837  
  

8539. Zij aten het man tot aan hun komen tot de grens van het land Kanaän, dat dit betekent dat er toe-eigening van het goede uit het ware voor hen was totdat zij tot de streek van de hemel kwamen, staat vast uit de betekenis van het man, dus het goede van het ware; uit de betekenis van eten, dus het toe-eigenen, nr. 8537; uit de betekenis van het land Kanaän, te weten de hemel, nr. 8538; zo is dus de grens van het land Kanaän de ingang tot de hemel of de streek waar de hemel aanvangt.

Hieruit blijkt, dat met zij aten het man tot aan hun komen tot de grens van het land Kanaän, wordt aangeduid dat het goede van het ware hun werd toegeëigend tot aan de streek van de hemel.

Hoe het hiermee is gesteld, blijkt uit wat eerder is gezegd over de verkrijging van het goede door het ware, namelijk dat al het goede vóór de wederverwekking wordt verworven door het ware, maar dat na de wederverwekking de mens van de Heer door het goede wordt geleid; en dat de vorige staat wordt aangeduid met de zes dagen die aan de zevende voorafgaan en dat de latere staat wordt aangeduid met de zevende dag of de sabbat.

Daaruit blijkt eveneens, dat de vorige staat werd uitgebeeld door het voorttrekken van de zonen Israëls door de woestijn veertig jaren lang en dat de latere staat werd uitgebeeld door het binnenleiden van hen in het land Kanaän; want het is met deze zaken als volgt gesteld; de mens is buiten de hemel zolang hij vanuit het ware handelt en niet uit het goede en hij komt dan in de hemel wanneer hij vanuit het goede handelt; dan immers wordt hij door de Heer gedreven volgens de hemelse orde, waarin hij niet komt, dus niet in de hemel, waar die orde is, voordat hij is voorbereid, wat plaatsvindt tot het goede door het ware; over deze beide staten zie wat daarover is aangetoond in de nrs. 7923, 8505, 8506, 8510, 8512, 8516.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl

Van Swedenborgs Werken

 

Arcana Coelestia #8722

Bestudeer deze passage

  
/ 10837  
  

8722. 'And also all this people will come upon their place in peace' means that those belonging to the spiritual Church will be governed by good and thus led by good. This is clear from the meaning of 'people' as those belonging to the spiritual Church, for by 'people' one should understand the children of Israel, who represent the spiritual Church; from the meaning of 'coming to their place' as arriving at the state to which they are going to be led, which state is a state of good, since those who belong to the spiritual Church are led through truth to good, and when they arrive at good they come to their place, 'place' meaning state, see 2625, 2837, 3356, 3387, 4321, 4882, 5605, 7381; and from the meaning of 'peace' as the Divine within good, for 'peace' in the highest sense is the Lord, and is therefore the influence inmostly at work within good and is the very essence (esse) of the happiness of those governed by good. As long as a person is governed by truth and not as yet by good he has no serenity; but when he is governed by good he does have serenity and so is 'in peace'. The reason for this is that evil spirits cannot attack good but flee from it the moment they are aware of it; but they can attack truth. So it is that when people are governed by good they are 'in peace'. These are the things that are meant by 'all the people will come upon their place in peace'. What it is to be led by the Lord through truth, and what it is to be led by Him through good, see 8516, 8539, 8643, 8648, 8658, 8685, 8690, 8701.

  
/ 10837  
  

Thanks to the Swedenborg Society for the permission to use this translation.

Van Swedenborgs Werken

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus #8505

Bestudeer deze passage

  
/ 10837  
  

8505. Heden zal dat niet gevonden worden in het veld; dat dit betekent dat niet langer het goede door het ware zal worden verkregen, staat vast uit de betekenis van niet vinden, wanneer daarvan wordt gesproken met betrekking tot het goede dat door het ware is verkregen, dus niet langer verkrijgen; en uit de betekenis van het veld, te weten de mens, hier het gemoed van de mens bij wie het goede door het ware wordt ingeplant.

De mens immers wordt een veld genoemd uit hoofde hiervan dat hij de waarheden van het geloof opneemt, die de zaden zijn en de vruchten van de zaden voortbrengt, die de goedheden zijn.

Hoe het hiermee is gesteld, zal in het kort worden gezegd: de mens handelt vóór de wederverwekking vanuit het ware, maar het goede wordt daardoor verkregen; het ware wordt dan immers het goede bij hem wanneer het van de wil is en dan van het leven wordt; maar na de wederverwekking handelt hij vanuit het goede en hierdoor worden de waarheden verworven.

Om dit nog beter te verstaan: de mens handelt vóór de wederverwekking vanuit gehoorzaamheid, maar na de wederverwekking vanuit aandoening; die beide staten zijn omgekeerd aan elkaar, want in de vorige staat heerst het ware, in de latere echter heerst het goede, of anders gezegd, in de vorige staat schouwt de mens omlaag of achterom en in de latere omhoog of naar voren.

Wanneer de mens in de latere staat is, dus wanneer hij vanuit aandoening handelt, is het hem niet langer geoorloofd om achterom te zien en het goede te doen vanuit het ware, want dan vloeit de Heer in en leidt hem door het goede; indien hij dan achterom zou zien, of het goede deed vanuit het ware, dan zou hij uit het zijne handelen; wie immers vanuit het ware handelt, leidt zichzelf, maar wie uit het goede handelt, wordt door de Heer geleid.

Dit wordt verstaan onder de woorden van de Heer bij Mattheüs: ‘Wanneer gij de gruwel der verlating zult gezien hebben, die op het huis is, dale niet af om iets uit zijn huis weg te nemen; en die in het veld is, kere niet weder achterwaarts om zijn bekleedselen weg te nemen’, (Mattheüs 24:15,17,18); en bij Lukas: ‘In die dag, al wie op het huis zal zijn en zijn vaten in het huis, laat hij niet afdalen om die weg te nemen; en al wie in het veld zal zijn, die kere niet eender terug tot de dingen die achter hem zijn; gedenkt de echtgenote van Lot’, (Lucas 17:31,32); hoe het hier verder mee is gesteld, zie wat hierover is ontvouwd in de nrs. 3652, 5895, 5897, 7923 en in de nrs. 8506, 8510 hierna; dit wordt in de innerlijke zin met die woorden hier aangeduid, dat het man niet in het veld gevonden zou worden op de zevende dag en daarmee dat er uit het volk uitgingen om te verzamelen en niet vonden.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl