Van Swedenborgs Werken

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus #58

Bestudeer deze passage

  
/ 10837  
  

58. Vers 30. Maar aan al het wild gedierte der aarde en al het gevogelte des hemels en al wat op de aarde kruipt, waarin leven is, (geef Ik); al het groene kruid tot spijs; en het was alzo.

Zijn natuurlijke spijs wordt hier beschreven. Het natuurlijke van hem is hier uitgebeeld door het gedierte van de aarde en door het gevogelte van de hemel, aan wie het groene kruid tot spijs is gegeven. Over deze beide spijzen, zowel de natuurlijke als de geestelijke, leest men bij David het volgende:

‘Hij doet het gras ontspruiten voor het vee, het groene kruid ter bewerking door de mens, brood uit de aarde voortbrengende’, (Psalm 104:14); waar het vee staat voor het gedierte van de aarde en ook voor het gevogelte van de hemelen, welke daar worden genoemd in de verzen 11, 12.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl

Van Swedenborgs Werken

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus #9412

Bestudeer deze passage

  
/ 10837  
  

9412. En zij aten en dronken; dat dit betekent de inlichting ten aanzien van het goede en ware van de eredienst, staat vast uit de betekenis van eten, namelijk de verbinding en de toe-eigening van het goede, nrs. 2187, 2343, 3168, 3513, 3596, 3832, 4745, 5643; en uit de betekenis van drinken, namelijk de verbinding en de toe-eigening van het ware, nrs. 3089, 3168, 4017, 4018, 5709, 8562; dat het ook de inlichting is: dus eten de inlichting ten aanzien van het goede en drinken de inlichting ten aanzien van het ware, is omdat de geestelijke spijs al het goede van het geloof is van waaruit de wijsheid is en de geestelijke drank al het ware van het geloof van waaruit alle inzicht is, nrs. 56-58, 681, 1480, 3069, 3114, 3168, 3772, 4792, 5147, 5293, 5340, 5342, 5576, 5579, 5410, 5426, 5487, 5582, 5588, 5655, 5915, 8562, 9003; vandaar werden bij de ouden gezamenlijke maaltijden, gastmalen, middag- en avondmalen ingesteld, opdat zij zouden worden vergezelschapt door zulke dingen die zijn van de wijsheid en van het inzicht, nrs. 3596, 3832, 5161, 7836, 7996, 7997.

Vandaar betekenen ook de gastmalen, de middag- en avondmalen in het Woord de vergezelschappingen ten aanzien van het geloof en van de liefde, zoals bij Mattheüs: ‘Velen zullen komen van het oosten tot aan het westen en zullen aanzitten met Abraham, Izaäk en Jakob, in het Koninkrijk der hemelen’ (Mattheüs 8:11).

Bij Lukas: ‘Jezus sprak tot de discipelen: Gij zult eten en drinken aan Mijn tafel in Mijn Koninkrijk’, (Lukas 22:30).

Bij dezelfde: ‘Gezegend zijn de dienstknechten die komende de Heer wakende zal hebben gevonden; voorwaar, Ik zeg u, dat Hij Zichzelf zal omgorden en hen zal doen aanzitten en Hij bijkomende zal hen dienen’, ((Lukas 12:37).

Bij Johannes: ‘De discipelen baden Jezus, zeggende: Meester, eet. Hij echter zei tot hen: Ik heb een spijs die Ik eet, welke gij niet weet’, (Johannes 4:31,32).

Bij dezelfde: ‘Jezus sprak: Ik ben het levende brood dat uit de hemel is neergedaald; indien iemand van dit brood zal hebben gegeten, die zal leven tot in het eeuwige’, (Johannes 6:51); dat hier het hemelse brood wordt verstaan, is duidelijk; het hemelse brood is al het goede van de liefde en het geloof uit de Heer, nrs. 2165, 2177, 3464, 3478, 3735, 3813, 4211, 4217, 4735, 4976, 5915, 6118, 9323.

Dat eten en drinken betekent ingelicht worden ten aanzien het goede en het ware van het geloof, staat vast uit de volgende plaatsen; bij Lukas: ‘Alsdan zult gij beginnen te zeggen: Gegeten hebben wij vóór U en gedronken en Gij hebt in onze straten geleerd; maar Hij zal zeggen: Ik zeg u, Ik ken u niet vanwaar gij zijt; wijkt van Mij af, alle gij werkers der ongerechtigheid’, (Lukas 13:26,27); eten en drinken vóór de Heer voor: onderrichten uit het Woord met betrekking tot de goedheden en waarheden van het geloof; in de straten leren voor uit het Woord van de Heer waarheden prediken; in oude tijden werd er immers in de straten gepredikt, aangezien de straten de waarheden van de leer van de Kerk betekenen, nr. 2336.

Bij Jesaja: ‘Alle gij dorstigen gaat tot de wateren en die geen zilver heeft, gaat, koopt en eet, koopt zonder zilver en zonder prijs wijn en melk.

Waarom weegt gijlieden zilver uit voor hetgeen niet brood is en uw arbeid voor hetgeen niet voor verzadiging is.

Let op lettende op Mij en eet het goede, opdat verlustigd zal worden in vettigheid uw ziel.

Neigt uw oor en gaat tot Mij, hoort, opdat uw ziel zal leven; zie, tot een getuige aan de volken heb Ik gegeven Hem, tot een Vorst en Wetgever aan de natiën’, (Jesaja 55:1-5).

Het is duidelijk, dat daar drinken en eten is, ingelicht worden door de Heer en dat de wateren, de wijn en de melk, het brood en de vettigheid, de dingen zijn die van het ware en het goede van het geloof uit Hem zijn, want er wordt gezegd: Neigt uw oor, gaat tot Mij, hoort, opdat uw ziel zal leven; zie, tot een getuige aan de volken heb Ik gegeven Hem, tot een Vorst en Wetgever aan de natiën’.

Bij Ezechiël: ‘Zie, Ik brekende de stok van het brood in Jeruzalem, opdat zij het brood eten bij gewicht en met kommer; en de wateren bij de maat en met verbijstering drinken en des broods en des waters gebrek hebben en uitteren vanwege hun ongerechtigheid’, (Ezechiël 4:16,17); brood eten en wateren drinken staat voor onderricht worden in de goedheden en de waarheden van het geloof, nr. 9323; eender bij Amos: ‘Zie de dagen zullen komen, waarin Ik een honger in het land zal zenden, niet een honger naar brood, noch een dorst naar wateren, maar om te horen de woorden van Jehovah’, (Amos 8:11); dat de honger naar brood en de dorst naar wateren, de schaarste en het gebrek aan erkentenissen van het goede en het ware zijn, zie de nrs. 3364, 4958, 5277, 5279, 5281, 5300, 5360, 5376, 5415, 5568, 8576, 5579, 5893, 6110.

Hieruit kan vaststaan wat daarmee wordt aangeduid ‘dat de ogen van de discipelen werden geopend en zij de Heer erkenden, toen de Heer het brood brak en het aan hen gaf’, (Lukas 24:29-31), aangezien het brood breken en aan hen geven in de geestelijke wereld betekent, onderrichten in het goede en het ware van het geloof, waardoor de Heer verschijnt.

En verder wat het brood en de wijn betekent en wat eten en drinken in het Heilig Avondmaal; en wat het betekent dat de Heer na dit te hebben ingesteld, tot de discipelen zei, ‘dat Hij niet zou drinken van dat gewas van de wijnstok, tot op die dag wanneer Hij het zou drinken met hen opnieuw in het Koninkrijk van de Vader’, (Mattheüs 26:26-29).

Dat eten en drinken de inlichting is ten aanzien van het goede en het ware van de eredienst, kwam omdat na de slachtoffers en eveneens uit de slachtoffers dit plaatsvond en de slachtoffers in het algemeen beeldden de gehele eredienst uit, nr. 9391.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl

Van Swedenborgs Werken

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus #2165

Bestudeer deze passage

  
/ 10837  
  

2165. Dat de woorden ‘ik zal een bete broods gaan halen’ betekenen: iets hemels toegevoegd, blijkt uit de betekenis van het brood, namelijk het hemelse, waarover eerder in de nrs. 276, 680, 681, 1798;

dat het brood het hemelse betekent, komt omdat brood in het algemeen alle spijs betekent, dus in de innerlijke zin alle hemelse spijs; wat hemelse spijs is, werd in het eerste deel gezegd, nrs. 56, 57, 58, 680, 681, 1480, 1695.

Dat brood in het algemeen alle spijs betekent, kan blijken uit de navolgende plaatsen in het Woord; over Jozef leest men ‘dat hij zei tot degene, die over zijn huis was, dat hij de mannen, dat wil zeggen, zijn broeders, naar het huis toe zou brengen, en het slachtvee zou slachten en gereed maken; en later, toen het gereed was gemaakt, en zij eten zouden, zei hij: zet brood op’, (Genesis 43:16, 31);

hetgeen zeggen wilde, dat men de dis in gereed zou brengen; dus staat het brood voor alle spijzen. Met betrekking tot Jethro leest men, dat ‘Aharon kwam en alle oudsten van Israël om brood te eten met de schoonvader van Mozes, voor God’, (Exodus 18:12);

waar het brood eveneens staat voor alle spijzen. Over Manoach in het Boek Richteren:

‘Manoach zei tot de engel van Jehovah: Laat ons u, ik bid u, ophouden en voor u een geitenbokje bereiden; en de engel van Jehovah zei tot Manoach: Indien gij mij zult ophouden, ik zal uw brood niet eten’, (Richteren 13:15, 16);

hier staat het brood voor het geitenbokje. ‘Toen Jonathan van de honingraat at, zeiden zij tot hem: Vervloekt zij de man, die heden brood zal eten’, (1 Samuël 14:27, 28) waar brood voor alle spijs staat. Elders over Saul:

‘Toen Saul zich gezet had om brood te eten, zei hij tot Jonathan: Waarom is de zoon van Jischaï niet gekomen, noch gisteren, noch heden, tot het brood’, (1 Samuël 20:24, 27) dat wil zeggen aan de dis, waar allerlei spijzen zijn. Over David, die tot Mefiboscheth, de zoon van Jonathan zei, ‘Gij zult geduriglijk brood eten aan mijn tafel’, (2 Samuël 9:7, 10). Zo eveneens over Evilmerodach, die zei, ‘dat Jehojachin, de koning van Jehudah, geduriglijk brood voor hem zou eten, al de dagen van zijn leven’, (2 Koningen 25:29). Over Salomo het volgende:

‘Het brood van Salomo was voor elke dag 30 kor meelbloem, en 60 kor meel, 10 vette runderen en 20 weiderunderen en 100 schapen, uitgenomen het hert en de geit en het damhert en gemeste hanen’, (1 Koningen 4:22, 23) waar brood duidelijk voor dit alles staat. Daar nu het brood in het algemeen alle spijzen betekent, betekent het vandaar in de innerlijke zin alle dingen, die hemelse spijzen genoemd worden; hetgeen nog beter blijken kan uit de brandoffers en de slachtoffers, die plaatsvonden met: lammeren, runderen, geiten, geitenbokjes, bokken, varren en stieren, die tezamen ‘brood des vuuroffers voor Jehovah’ worden genoemd, zoals uit de navolgende plaatsen duidelijk blijkt.

Bij Mozes, waar gehandeld wordt over de verschillende slachtoffers, waarvan hij zegt:

‘dat de priester die zal aansteken op het altaar, een brood des vuuroffers voor Jehovah, tot een reuk der rust’, (Leviticus 3:11, 16);

al deze slachtoffers en brandoffers werden zo genoemd.

Bij dezelfde:

‘De zonen van Aharon zullen hun God heilig zijn, en de naam van hun God zullen zij niet ontheiligen, want zij offeren ‘de vuuroffers van Jehovah, het brood van hun God’.Gij zult hem heiligen, omdat hij ‘het brood van uw God offert’. Een man uit het zaad van Aharon, in wie een gebrek zal zijn, zal niet naderen om ‘het brood van zijn God te offeren’, (Leviticus 21:6, 8, 17, 21) waar de slachtoffers en de brandoffers eveneens het brood zijn, evenals ook, (Leviticus 22:25). Elders:

‘Gebied de zonen Israëls en zeg tot hen: Mijn offergave, Mijn brood, tot vuuroffers van de reuk der rust, zult gij waarnemen, om Mij te offeren op zijn gezette tijd’, (Numeri 28:2) waar het brood ook voor alle slachtoffers staat die daar worden opgesomd.

Bij Maleachi:

‘Gij offert op Mijn altaar verontreinigd brood’, (Maleachi 1:7);

waar ook van slachtoffers sprake is; de door de slachtoffers geheiligde dingen die zij aten, werden ook brood genoemd, zoals uit het navolgende bij Mozes blijkt:

‘Wie het onreine aangeroerd zal hebben, zal van de geheiligde dingen niet eten, maar zal zijn vlees in water wassen, en als de zon zal ondergegaan zal zijn, dan zal hij rein zijn, en daarna zal hij van de geheiligde dingen eten, daar dit zijn brood is’, (Leviticus 22:6, 7). De brandoffers en de slachtoffers in de joodse Kerk beeldden niets anders uit dan de hemelse dingen, die behoren tot het rijk van de Heer in de hemelen en tot het rijk van de Heer op aarde of in de Kerk; en verder die welke tot het rijk van de Heer of tot de Kerk bij eenieder, in het algemeen alle dingen die tot de liefde en de naastenliefde behoren, want dit zijn de hemelse dingen; en elke soort van offer beeldde iets bijzonders uit; al deze dingen werden toentertijd brood genoemd. Toen daarom de offers werden afgeschaft en in de plaats ervan voor de uiterlijke eredienst andere dingen kwamen, werd bevolen brood en wijn te gebruiken; wat dus brood betekent is hieruit nu duidelijk, namelijk alle dingen die de offers uitbeeldden, dus in de innerlijke zin de Heer Zelf, en aangezien het de Heer betekent, betekent het de liefde zelf jegens het gehele menselijke geslacht en hetgeen tot de liefde behoort, en eveneens de wederkerige liefde van de mens tot de Heer en jegens de naaste; daarom betekent het alle hemelse dingen en dus de wijn alle geestelijke dingen. Dit leert de Heer ook met duidelijke woorden bij Johannes:

‘Zij zeiden: Onze vaders hebben het manna gegeten in de woestijn, gelijk geschreven is: Brood uit de hemel gaf Hij hun te eten; Jezus zei tot hen: Voorwaar, voorwaar zeg Ik u: Mozes heeft u niet gegeven het brood uit de hemel, maar Mijn Vader geeft u het ware brood uit de hemel, want het brood Gods is Hij, die uit de hemel neerdaalt en die aan de wereld het leven geeft’. ‘Zij zeiden tot Hem: Heer geef ons altijd dit brood; Jezus zei tot hen: Ik ben het brood des levens; die tot Mij komt, zal niet hongeren en die in Mij gelooft, zal nimmermeer dorsten’, (Johannes 6:47-51);

en bij dezelfde:

‘Voorwaar, zeg Ik u, die in Mij gelooft, heeft het eeuwige leven; Ik ben het brood des levens; uw vaders hebben het manna gegeten in de woestijn, en zij zijn gestorven; dit is het brood dat uit de hemel neerdaalt, zo iemand van dit brood eet, die zal in eeuwigheid leven’, (Johannes 6:47-51). Daar nu het brood de Heer is, behoort het tot de hemelse dingen die van de liefde zijn en die van de Heer zijn, want de Heer is het hemelse zelf, daar Hij de Liefde zelf, dat wil zeggen, de Barmhartigheid zelf is; en daar dit zo is, is het brood ook al het hemelse, dat wil zeggen, alle liefde en alle naastenliefde bij de mens, want deze zijn van de Heer; daarom hebben zij, die niet in de liefde en de naastenliefde zijn, de Heer niet bij zich, dus worden zij niet met de goedheden en gelukzaligheden begiftigd, welke door het brood in de innerlijke zin worden aangeduid. Dit uiterlijke symbool werd bevolen, omdat het merendeel van het menselijk geslacht in de uiterlijke eredienst is, en er dus zonder iets uiterlijks nauwelijks iets heiligs bij hen zou zijn; wanneer zij daarom in de liefde tot de Heer leven en in de naastenliefde jegens de naaste, hebben zij toch het innerlijke bij zich, hoewel zij niet weten, dat dit het eigenlijke innerlijke zelf van de eredienst is; zo worden zij dus in hun uiterlijke eredienst in goedheden bevestigd, die door het brood worden aangeduid.

Ook bij de profeten worden door het brood de hemelse dingen aangeduid, welke tot de liefde behoren, zoals bij, (Jesaja 3:1, 7; 30:23; 33:15, 16; 55:2; 58:7, 8; Klaagliederen 5:9; Ezechiël 4:16, 17; 5:16; 14:13; Amos 4:6; 8:11; Psalm 105:16);

eveneens door de toonbroden op de tafel, waarover in, (Leviticus 24:5-9; Exodus 25:30; 40:23; Numeri 4:7; 1 Koningen 7:48).

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl