Van Swedenborgs Werken

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus #5043

Bestudeer deze passage

  
/ 10837  
  

5043. En Hij gaf hem diens genade die hij had in de ogen van de vorst van het huis der gevangenis; dat dit betekent vandaar de opheffing, staat vast uit de betekenis van genade geven, namelijk de opheffing; immers, in de verzoekingen genade geven is troosten en door de hoop opheffen; uit de betekenis van de vorst, namelijk het primaire ware, waarover in de volgende paragraaf; en uit de betekenis van het huis der gevangenis, namelijk de verwoesting van het valse, dus de verzoeking, waarover de nrs. 5038, 5039, 5044;

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl

De Bijbel

 

Psalm 45:15

Studie

       

15 In gestikte klederen zal zij tot den Koning geleid worden; de jonge dochteren, die achter haar zijn, haar medegezellinnen, zullen tot u gebracht worden.

Van Swedenborgs Werken

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus #4007

Bestudeer deze passage

  
/ 10837  
  

4007. Al waarin wit was; dat dit betekent waarin het ware was, staat vast uit de betekenis van het witte, te weten het ware, maar eigenlijk de Gerechtigheid en de Verdienste van de Heer en vandaar de gerechtigheid en de verdienste van de Heer bij de mens, nrs. 3301, 3993;

dat het witte dit is, komt omdat het licht van de hemel, dat uit de Heer is en uit welk licht de glans en de blankheid zijn, het ware betekent; hetgeen dus door dat licht wordt verlicht en glanzend en blank wordt, is datgene wat de gerechtigheid en de verdienste van de Heer bij de mens wordt genoemd; zij die haar, namelijk de Gerechtigheid van de Heer, erkennen en vanuit het goede opnemen en de eigen gerechtigheid verwerpen, zijn diegenen die in het bijzonder door de ‘gerechten’ worden aangeduid; over dezen zegt de Heer bij Mattheüs:

‘De gerechten zullen blinken gelijk de zon in het koninkrijk van de Vader’, (Mattheüs 13:43);

dat het glanzende of het blinkende wit dit is, blijkt ook duidelijk uit andere plaatsen in het Woord, zoals bij Mozes:

‘Rood van ogen van de wijn en wit van tanden van de melk’, (Genesis 49:12);

daar met betrekking tot Jehudah en dat door Hem de Heer wordt uitgebeeld ten aanzien van het Goddelijke van Zijn liefde en in de innerlijke zin het hemelse rijk, dus de hemelse mens, zie nr. 3881; rood van ogen van de wijn, betekent de Goddelijke Wijsheid, wit van tanden van de melk, betekent de Gerechtigheid.

Bij David:

‘Gij zult mij zuiveren met hysop en ik zal rein worden; Gij zult mij wassen en ik zal witter worden dan sneeuw’, (Psalm 51:9);

wassen en witter worden dan sneeuw, staat voor gezuiverd worden van zonden door het opnemen en aantrekken van de gerechtigheid van de Heer.

Bij Johannes:

‘In het midden van de zeven kandelaren een, de Zoon des Mensen gelijk zijnde; Zijn hoofd en haren wit, gelijk als witte wol, gelijk als sneeuw, en Zijn ogen gelijk een vlam vuurs’, (Openbaring 1:13, 14).

Bij dezelfde:

‘Gij hebt weinige namen in Sardis die hun klederen niet bevlekt hebben en zij zullen met Mij wandelen in witte, omdat zij het waardig zijn; wie overwint, die zal bekleed worden met witte klederen’, (Openbaring 3:4, 5).

Bij dezelfde:

‘Ik raad u dat gij van Mij koopt goud, door het vuur gezuiverd, opdat gij rijk moogt worden en witte klederen, opdat gij moogt bekleed worden’, (Openbaring 3:18).

Bij dezelfde:

‘Er werden aan iedere ziel onder het altaar lange witte klederen gegeven’, (Openbaring 6:9-11).

Bij dezelfde:

‘Ik zag hen staande voor de troon en voor het Lam, bekleed zijnde met lange witte klederen; een van de ouderlingen zei tot mij: Dezen, die bekleed zijn met de lange witte klederen, wie zijn zij, en vanwaar zijn zij gekomen? En ik zei tot hem: Heer, gij weet het; hij zei tot mij: Dezen zijn het die uit de grote verdrukking komen en zij hebben hun lange klederen gewassen en hebben hun lange klederen wit gemaakt in het bloed van het Lam’, (Openbaring 7:9, 13, 14).

Bij dezelfde:

‘Engelen bekleed met wit en blinkend lijnwaad en omgord om de borst met gouden gordels’, (Openbaring 15:6).

Bij dezelfde:

‘Ik zag en ziet, een wit paard en die daarop zat, had een boog en hem werd een kroon gegeven’, (Openbaring 6:2) en elders:

‘Daarna zag ik de hemel geopend; en ziet, een wit paard; Zijn heirlegers in de hemel volgden Hem op witte paarden, gekleed met wit en rein fijn lijnwaad’, (Openbaring 19:11, 14). In al deze plaatsen wordt door het witte het ware van het geloof aangeduid; de witte klederen en de lange witte klederen zijn niets anders; maar het ware van het geloof hebben niet diegenen die geloven dat zij uit zichzelf het geloof hebben, dus uit zichzelf wijs zijn, maar diegenen hebben het die uit de Heer geloven, want aan hen wordt het geloof en de wijsheid gegeven; deze immers schrijven niets van het ware en het goede aan zichzelf toe; te minder geloven zij dat zij door de ware en goede dingen bij hen verdienste hebben en nog minder dat zij daardoor gerechtvaardigd worden, maar alleen door ze aan de Heer toe te schijven, dus alle dingen aan de genade en de barmhartigheid; dit is witte klederen aantrekken en ook wit gemaakt worden in het bloed van het Lam. Het zijn twee dingen die al diegenen die in de hemel binnengaan, afleggen, namelijk het eigene en het vertrouwen daaruit en ook de verdienste van zich of van de eigen gerechtigheid; en zij trekken het hemels eigene aan dat uit de Heer is en de Verdienste of de Gerechtigheid van de Heer en voor zoveel zij deze aantrekken, voor zoveel komen zij innerlijk in de hemel. Deze dingen worden in het bijzonder aangeduid door het rode en door het witte: door het rode het goede van de liefde dat zij dan hebben en door het witte het ware van het geloof.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl