Van Swedenborgs Werken

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus #4300

Bestudeer deze passage

  
/ 10837  
  

4300. En de zon rees hem op; dat dit de verbinding van de goede dingen betekent, staat vast uit de betekenis van het verrijzen van de zon, namelijk de verbinding van de goede dingen; dat door het opgaan van de dageraad wordt aangeduid dat de verbinding nabij is of aanvangt, zie nr. 4283; hieruit volgt dat het verrijzen van de zon de verbinding zelf is; want de zon betekent in de innerlijke zin de hemelse liefde, nrs. 1529, 1530, 2441, 2495, 3636, 3643, 4060; dus de goede dingen, want deze zijn van die liefde; wanneer de hemelse liefde zich bij de mens openbaart, dat wil zeggen, wanneer zij wordt bemerkt, dan wordt er gezegd dat de zon hem verrijst, want dan worden de goede dingen van die liefde met hem verbonden.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl

Van Swedenborgs Werken

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus #10217

Bestudeer deze passage

  
/ 10837  
  

10217. Naar hun getelden; dat dit betekent ten aanzien van de ordening en de beschikking, staat vast uit de betekenis van tellen, wanneer er wordt gehandeld over alle dingen van de Kerk, die de waarheden en de goedheden van het geloof en de liefde zijn, dus de ordening en de beschikking ervan, vandaar zijn de getelden die dingen die geordend en beschikt zijn.

Dat tellen dit betekent, komt omdat tellen een inspectie in zich sluit en dat wat door de Heer wordt bemonsterd, wordt ook geordend en beschikt.

Ook betekent het woord waarmee hier tellen wordt uitgedrukt, in de oorspronkelijke taal: monsteren, schatten, opmerken en eveneens bezoeken, bevelen, aan het hoofd staan, dus ordenen en beschikken.

Dat dit de betekenissen van dat woord zijn, komt omdat het ene het andere insluit in de geestelijke zin en de geestelijke zin is de innerlijke zin van de woorden en die zin is zeer vaak in de woorden van de talen, voornamelijk in de oosterse talen.

Dat tellen in de geestelijke zin, waarin over de waarheden en de goedheden van het geloof en van de liefde wordt gehandeld, ordenen en beschikken is, staat ook vast uit de plaatsen in het Woord waar van tellen en eveneens waar van getal wordt gesproken, zoals bij Jesaja: ‘Een stem van gedruis der koninkrijken van de vergaderde natiën; Jehovah Zebaoth is tellende (ordenende) het krijgsheir’, (Jesaja 13:4).

Bij dezelfde: ‘Heft in de hoogte uw ogen en ziet: Wie heeft deze dingen geschapen; Hij Die in getal hun heir heeft uitgeleid; allen roept Hij bij name; vanwege de veelheid der machtigen en der sterken in kracht ontbreekt geen man’, (Jesaja 40:26).

Bij David: ‘Jehovah, Die het heir der sterren telt; Hij roept allen bij de namen’, (Psalm 147:4).

Dat met tellen in deze plaatsen ordenen en beschikken wordt aangeduid, is duidelijk, want er wordt gehandeld over Jehovah, dat wil zeggen, over de Heer, Die niet enig heir telt, noch de sterren, maar de dingen ordent en beschikt, die met het heir en met de sterren worden aangeduid, namelijk de waarheden en de goedheden van het geloof en van de liefde.

Er wordt immers niet gehandeld over de oorlogen in de natuurlijke wereld, maar over de oorlogen in de geestelijke wereld, dus de oorlogen of de gevechten van de waarheden vanuit de goedheden tegen de valsheden vanuit het boze.

Dat de oorlogen in de geestelijke zin, zulke gevechten zijn, zie de nrs. 1664, 2686, 8273, 8295; dat het heir de waarheden en de goedheden van de Kerk en van de hemel is, nrs. 7988, 8019 en dat de sterren de erkentenissen van het ware en het goede zijn, nrs. 2495, 2849, 4697.

Wanneer het bekend is, wat met tellen wordt aangeduid en wat met de zonen Israëls, dan kan het vaststaan waarom het David niet was geoorloofd het volk te tellen en waarom, nadat hij het had geteld, Gad de profeet tot hem gezonden was en de straf aankondigde, (2 Samuël 24:1-15).

En waarom er hier wordt gezegd dat eenieder de verzoening van zijn ziel zou geven, opdat er in hen geen plaag zal zijn in het tellen van hen.

Met de zonen Israëls immers worden de waarheden en de goedheden van de Kerk aangeduid en met tellen wordt ordenen en beschikken aangeduid.

En omdat het van de Heer alleen is, de waarheden en de goedheden van het geloof en van de liefde bij eenieder in de Kerk en in de hemel te ordenen en te beschikken, zo betekende dit daarom, wanneer dit door de mens plaatsvond, zoals het van David door Joab gebeurde, dan de ordening en de beschikking van zulke dingen door de mens en niet door de Heer, wat niet is ordenen en beschikken, maar vernietigen.

Indien de telling van de zonen Israëls niet zulke dingen in zich had gesloten, zou er niets van zonde of van schuld hebben gelegen in het tellen van hen.

Dat met de zonen Israëls de geestelijke waarheden en goedheden van de Kerk en van de hemel worden aangeduid, dus de ware en de goede dingen van de Kerk en van de hemel, zie de nrs. 5414, 5801, 5803, 5812, 5817, 5819, 5826, 5833, 5879, 5951, 7957, 8234, 8805; evenzo met de stammen waarin de zonen Israëls waren onderscheiden, nrs. 3858, 3926, 4060, 6335, 6397.

Omdat met de zonen Israëls en de stammen zulke dingen worden aangeduid en die ontelbaar zijn, wordt daarom in het Woord van hen gezegd: ‘Dat hun getal zal zijn zoals het zand der zee, hetwelk niet zal worden gemeten, noch geteld’, (Hosea 1:10).

‘Wie zal het stof van Jakob tellen en het getal van Israël’, (Numeri 23:10).

Jehovah tot Abraham: ‘Ik zal uw zaad stellen als het stof der aarde, zodat, indien iemand het stof der aarde kan tellen, het ook zal geschieden dat uw zaad zal worden geteld’, (Genesis 13:16, 16:10).

En elders: ‘Zie op naar de hemel en tel de sterren of gij deze kunt tellen; zo zal uw zaad zijn’, (Genesis 15:5).

Dat onder de zonen Israëls en onder het zaad van Abraham niet zijn nageslacht werd verstaan, maar de geestelijke waarheden en goedheden, die ontelbaar zijn en eveneens voor het merendeel onuitsprekelijk, kan hieruit vaststaan, dat de menigte van hen niet groter is geweest dan die van de andere natiën, wat Mozes ook getuigt: ‘Niet om uw veelheid boven alle volken heeft Jehovah u verlangd, opdat Hij u zou verkiezen, immers gij zijt weiniger dan alle volken’, (Deuteronomium 7:7).

Ook wordt met tellen ordenen en beschikken aangeduid bij Jeremia: ‘In de steden van Jeruzalem en van Juda zullen de kudden van kleinvee nog doorgaan naar de handen des tellenden’, (Jeremia 33:13).

De kudden van kleinvee zijn eveneens de goedheden en waarheden van de Kerk, nrs. 6048, 8937, 9135; naar de handen des tellenden, is naar de beschikking van de Heer.

Bij David: ‘Wie weet de hevigheid van Uw toorn, om onze dagen te tellen; maak ons het gerechte bekend, opdat wij een hart van wijsheid aantrekken’, (Psalm 90:11,12)..

De dagen tellen staat voor de staten van het leven ordenen en beschikken en van de dagen wordt gezegd dat zij geteld zijn, wanneer die geordend en beschikt zijn, dus wanneer die geëindigd zijn, zoals bij Jesaja: ‘Door de uitlating van mijn dagen zal ik heengaan tot de poorten van de hel; ik ben geteld, het overige van mijn jaren’, (Jesaja 38:10).

En bij Daniël: ‘Een schrift verscheen vóór de koning Belsazar: geteld, gewogen en verdeeld’, (Daniël 5:25); wanneer immers tellen ordenen en beschikken betekent, dan betekent het getelde het afgeslotene, zoals wanneer een lijn onder de getallen is getrokken als de rekening is voltooid.

Dat met tellen ordenen en beschikken wordt aangeduid is omdat met het getal het hoedanige van een zaak en van een staat wordt aangeduid en de hoedanigheid wordt bepaald door het toegevoegde getal; vandaar is tellen kwalificeren en de kwalificatie van een zaak in geestelijke dingen vindt plaats door de ordening en de beschikking uit de Heer.

Dit wordt met het getal aangeduid bij Johannes: ‘Het maakt dat het aan allen een merkteken zal geven op de rechterhand of op de voorhoofden en opdat niemand kan kopen of verkopen, dan die het merkteken heeft of de naam van het beest of het getal van zijn naam; dit is de wijsheid; die inzicht heeft, rekene het getal van het beest; het is immers het getal van een mens, namelijk het getal zeshonderdzesenzestig’, (Openbaring 13:16-18).

Er wordt in dit hoofdstuk gehandeld over het beest uit de zee en over het beest uit de aarde.

Onder het beest uit de zee wordt verstaan het ware van de Kerk dat is vervalst door de wetenschappelijke dingen die vanuit de wereld zijn en onder het beest uit de aarde wordt verstaan het ware van de Kerk, dat is vervalst door de letterlijke zin van het Woord en is aangewend om de boosheden van de eigenliefde en de liefde van de wereld te begunstigen, want de aarde is de Kerk ten aanzien van het goede en het ware, zie nr. 9325 en de zee is het wetenschappelijke in het algemeen, nrs. 28, 2850, 2120.

Het merkteken ervan hebben op de hand en op het voorhoofd, is alle dingen erkennen, onverschillig hoedanig zij zijn; het voorhoofd immers betekent de liefde, nr. 9936 en de naam betekent elke hoedanigheid van datgene waarover wordt gehandeld, nrs. 3006, 3421, 6674, 8274, 9310.

Het getal van het beest berekenen, is die vervalste waarheden van de Kerk uitvorsen en weten; het getal van een mens betekent de zaak en de staat van de Kerk; zeshonderdzesenzestig betekent de hoedanigheid ervan ten aanzien van alle vervalste waarheden vanuit het boze en eveneens de ontwijding van het heilige, en tevens het einde.

Die dingen weten en uitvorsen is van de wijsheid en van het inzicht, daarom wordt er gezegd: dit is de wijsheid; die inzicht heeft, rekene het getal ervan.

Het getal zes immers betekent hetzelfde als het getal twaalf, omdat het de helft ervan is, nrs. 3960, 7973, 8148; en twaalf betekent alle waarheden en goedheden van de Kerk in samenvatting, nrs. 2129, 2130, 3272, 3858, 3913, 7973; vandaar eveneens in de tegengestelde zin alle valsheden en boosheden in de samenvatting.

De verdrievoudiging van het getal zes sluit in zich ook het einde en het einde is daar wanneer het ware geheel en al is ontwijd.

Hieruit blijkt duidelijk, dat de getallen in het Woord dingen en staten in zich sluiten en het hoedanige betekenen volgens de bepaalde getallen, zoals eveneens deze dingen bij Johannes: ‘De engel mat de muur van het heilige Jeruzalem, honderdvierenveertig ellen, zijnde de maat van een mens, dat wil zeggen, van een engel’, (Openbaring 21:17); ook met het daar bepaalde getal worden alle waarheden en goedheden in de samenvatting aangeduid, want honderdvierenveertig betekent hetzelfde als twaalf, nr. 7973, het is immers vanuit twaalf met zichzelf vermenigvuldigd; daarom ook wordt hier gezegd dat de maat ervan de maat van een mens is, gelijk als eerder dat dit getal het getal van een mens is; maar omdat hier de waarheden vanuit het goede worden aangeduid, wordt daaraan toegevoegd dat die maat de maat van een engel is.

De engel immers in het Woord betekent de waarheden vanuit het goede, aangezien hij een ontvanger is van het Goddelijk Ware uit de Heer, nr. 8192.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl

Van Swedenborgs Werken

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus #7973

Bestudeer deze passage

  
/ 10837  
  

7973. Omtrent zeshonderdduizend mannen te voet; dat dit alle dingen van het ware en het goede van het geloof in één samenvatting betekent, staat vast uit de betekenis van zeshonderdduizend, namelijk alle dingen van het geloof in één samenvatting; dit getal rijst immers op uit zes en eveneens uit twaalf en twaalf betekent alle dingen van het geloof en van de naastenliefde, nrs. 577, 2089, 2129, 2130, 3272, 3858, 3913; vandaar komt het, dat de zonen van Jakob er twaalf waren en dat hun nakomelingen zijn onderscheiden in evenzovele stammen en eveneens dat door de Heer twaalf discipelen werden aangenomen, namelijk opdat zij alle dingen van het geloof en de naastenliefde zouden uitbeelden; ten aanzien van de stammen, zie de nrs. 3858, 3862, 3913, 3926, 4060, 6335, 6337, 6640, 7836, 7891; ten aanzien van de discipelen, de nrs. 3354, 3488, 5858, 6397; dat hier zeshonderdduizend eendere dingen betekent, komt omdat een groter en een kleiner, of een vermenigvuldigd of gedeeld getal, iets eenders insluit als de enkelvoudige getallen waaruit het is samengesteld, nrs. 5291, 5335, 5708, dit blijkt duidelijk uit het getal twaalf, hetzij dit gedeeld is tot zes of vermenigvuldigd tot tweeënzeventig of tot 144, dus twaalf maal twaalf, of tot 12000 of tot 144000, het betekent iets eenders; zoals 144000 bij Johannes: ’Ik hoorde het getal der gezegenden, honderdvierenveertigduizend, gezegeld uit elke stam van Israël; uit elke stam twaalfduizend’, (Apocalyps 7:4,5 e.v.).

Hier worden onder de zonen Israëls niet de zonen Israëls verstaan en niet onder stammen de stammen, noch onder het getal een getal, maar zulke dingen die in de innerlijke zin liggen, namelijk alle dingen van het geloof en van de naastenliefde en zo onder iedere stam in het bijzonder één geslacht of één klasse, volgens de dingen die zijn ontvouwd bij de hoofdstukken 29 en 30 van Genesis.

Bij dezelfde: ’Ziet, het Lam staande op de berg Zions en met Hem 144000, hebbende de Naam van Zijn Vader geschreven op hun voorhoofden. Zij zongen een nieuw gezang voor de troon en niemand kon het gezang leren, dan de 144000 gekochten van de aarde; dezen zijn het die het Lam volgen waar Het ook heengaat; dezen zijn gekocht van de mensen, de eerstelingen van God en het Lam’, (Apocalyps 14:1,3,4).

Uit deze beschrijving blijkt, dat degenen die in de naastenliefde zijn, worden verstaan onder de 144000; en eveneens blijkt dat dit getal slechts de staat en de hoedanigheid aanduidt; dat getal duidt immers iets eenders aan als twaalf, want het ontstaat uit 12000 en 12 met elkaar vermenigvuldigd; iets eenders als het kleinere getal 144, dus 12 maal 12.

Bij dezelfde: ‘Hij mat de muur van het heilige Jeruzalem, neerdalend van God uit de hemel, 144 ellen, zijnde de maat eens mensen, dat wil zeggen, eens engels’, (Apocalyps 21:2,17); dat de muur van het heilige Jeruzalem niet een muur is maar in de geestelijke zin het ware van het geloof is die de geloofszaken van de Kerk verdedigt, zie nr. 6419; vandaar wordt eveneens gezegd dat hij 144 ellen was; dat dit zo is, blijkt duidelijk, want er wordt gezegd dat die maat eens mensen, dat is, eens engels is; met de mens en met de engel wordt immers alles van het ware en het goede van het geloof aangeduid.

En het blijkt eveneens uit de twaalf kostbare stenen waaruit het fundament van de muur was en uit de twaalf poorten waarvan een elk een parel was, vers 19-21; met de kostbare stenen worden immers de geloofswaarheden aangeduid die vanuit het goede van de naastenliefde zijn, nrs. 643, 3720, 6426; eender met de poort en eveneens met de parel.

Daaruit nu staat vast dat een kleiner en een groter getal iets eenders aanduidt als het enkelvoudige getal, waaruit het is opgebouwd.

Dat alle getallen in het Woord geen getallen betekenen, zie de nrs. 482, 487, 575, 647, 648, 755, 813, 1963, 1988, 2075, 2252, 3252, 4264, 4495, 4670, 5265, 6175.

Hieruit kan nu worden gezien dat door het getal van de zeshonderdduizend mannen die van Egypte uitgingen, ook andere dingen worden aangeduid.

Dat dit getal die andere dingen betekent, kan nauwelijks iemand geloven; de oorzaak ervan is dat het historisch is en elk historisch gegeven houdt het gemoed voortdurend in de uiterlijke en uitwendige zin en trekt het weg van de innerlijke zin; toch betekent dat getal eveneens zulke dingen als eerder vermeld, want er is zelfs niet één woordje, ja ook niet één jota of één haaltje in het Woord, dat niet in zich heilig is, omdat het in zich het heilige behelst; dat in het historische alleen, niet het heilige is, ziet iedereen.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl