Van Swedenborgs Werken

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus #4298

Bestudeer deze passage

  
/ 10837  
  

4298. En Jakob noemde de naam van de plaats Peniël; dat dit de staat van de verzoekingen betekent, staat vast uit de samenhang; oudtijds werden aan plaatsen waar iets bijzonders voorviel, namen gegeven en deze namen waren tekenend voor de zaak die daar voorviel en voor de staat ervan, nrs. 340, 2643, 3422; aan deze plaats werd een naam gegeven die de staat van de verzoekingen betekende, want de staat van de verzoekingen wordt hier beschreven door de worsteling en het kampen van Jakob; Peniël betekent in de oorspronkelijke taal ‘de aangezichten van God’ ; dat ‘de aangezichten van God’ zien, wil zeggen, de zwaarste verzoekingen doorstaan, zal in wat volgt worden ontvouwd.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl

Van Swedenborgs Werken

 

Over het Nieuwe Jeruzalem en haar Hemelse Leer #248

Bestudeer deze passage

  
/ 325  
  

Tot nu toe bevat deze vertaling passages tot en met #325. Er wordt waarschijnlijk nog aan gewerkt. Als je op de pijl naar links drukt, vind je het laatste nummer dat vertaald is.

  
/ 325  
  

Published by Swedenborg Boekhuis.

Van Swedenborgs Werken

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus #6854

Bestudeer deze passage

  
/ 10837  
  

6854. En Ik ben neergedaald om het [volk] te bevrijden uit de hand van de Egyptenaren; dat dit betekent dat Hij Zich neerliet tot hen om hen te onttrekken aan de macht van de wetenschappelijke valsheden, die de waarheden van de Kerk trachten te vernietigen, staat vast uit de betekenis van neerdalen, namelijk zich neerlaten, waarover hierna; uit de betekenis van ‘om te bevrijden’, namelijk om te onttrekken aan, want hij die aan de valsheden onttrekt, bevrijdt; uit de betekenis van de hand, te weten de macht, waarover de nrs. 878, 3387, 3563, 4931-4937, 5544; en uit de betekenis van de Egyptenaren, namelijk de valse wetenschappen die tegen de waarheden van de Kerk zijn, nrs. 6651, 6679, 6683, dus die deze trachten te vernietigen.

Dat de Heer neerdaalt, daarmee is het als volgt gesteld: van de Heer wordt gezegd dat Hij neerdaalt of Zich neerlaat, wanneer Hij tot het gericht komt, nr. 1311 eveneens wanneer Hij tot de lagere plaatsen komt, hier tot hen die van de geestelijke Kerk zijn, die met de zonen Israëls worden aangeduid; er wordt immers in de innerlijke zin over hen gehandeld, hoe zij door de valsheden worden bestookt en dan verzoekingen verduren en daarna hoe zij bevrijd worden om in de hemel te worden binnengeleid.

Maar in deze dingen die in dit vers en eveneens in het volgende, in de innerlijke zin zijn vervat, ligt nog een groter mysterie, dat nog niet in de Kerk bekend is; daarom moet het worden onthuld; degenen die de geestelijken worden genoemd, zijn diegenen die niet kunnen worden wederverwekt, tenzij alleen ten aanzien van het verstandelijke deel, niet echter ten aanzien van hun wilsdeel; in het verstandelijke deel van hen wordt daarom door de Heer een nieuwe wil geplant en deze wil is volgens de leerstellingen van het geloof die van hun Kerk zijn; deze mensen, namelijk zulke geestelijken, zijn enig en alleen gezaligd door de Komst van de Heer in de wereld; de oorzaak hiervan is deze dat het door de hemel heengaande Goddelijke, dat het Goddelijk Menselijke vóór de Komst van de Heer was, hen niet kon bereiken, aangezien de leerstellingen van hun Kerk voor het merendeel geen ware dingen waren en vandaar het goede dat van de wil is, ook niet het goede was, nr. 6427.

Omdat dezen enig en alleen gezaligd konden worden door de Komst van de Heer, dus ook niet eerder tot de hemel konden worden verheven, werden zij daarom in die tussentijd in de lagere aarde gehouden, in plaatsen daar waar die in het Woord kuilen worden genoemd; deze aarde was rondom belegerd door de hellen, waar de valsheden zijn, waardoor zij zeer bestookt werden, niettemin werden zij door de Heer behoed.

Maar nadat de Heer in de wereld was gekomen en het Menselijke in Zich Goddelijk had gemaakt, bevrijdde Hij toen degenen die daar in de kuilen waren en Hij hief hen tot de hemel op; en uit hen vormde Hij ook de geestelijke hemel, die de tweede hemel is.

Dit is het wat wordt verstaan onder de neerdaling van de Heer tot de lageren en onder de bevrijding van hen die gebonden waren.

Dit is het mysterie dat eveneens in de innerlijke zin wordt beschreven in dit vers en in het volgende; men zie wat eerder over die geestelijken is getoond, namelijk dat de geestelijken in het duister zijn ten aanzien van het ware en het goede van het geloof, nrs. 2708, 2715, 2718, 2831, 2849, 2935, 2937, 3241, 3833, 6289.

Dat het duistere van hen door het Goddelijk Menselijke van de Heer wordt beschenen, nrs. 2716, 4402.

Dat zij, omdat zij in het duister zijn ten aanzien van het ware en het goede van het geloof, zeer door de hellen worden bestreden, maar dat de Heer hen aanhoudend beschermt, nr. 6419.

Dat de geestelijken niet kunnen worden wederverwekt ten aanzien van hun wilsdeel, maar alleen ten aanzien van het verstandelijke deel en dat daar een nieuwe wil door de Heer wordt gevormd, nrs. 863, 875, 895, 927, 928, 1023, 1043, 1044, 2256, 4328, 4493, 5113.

Dat de geestelijken gezaligd werden door de Komst van de Heer in de wereld, nrs. 2833, 2834, 3969.

In het profetische Woord wordt hier en daar melding gemaakt van de gebondenen en van de gebondenen in de kuil en dat zij door de Heer bevrijd werden, onder wie degenen waarover nu gesproken is, in het bijzonder worden verstaan, zoals bij Jesaja: ‘Ik, Jehovah, heb U geroepen in gerechtigheid en Ik zal Uw hand aangrijpen, omdat Ik U zal behoeden en U geven zal tot een verbond voor het volk, tot het licht van de natiën, om te openen de blinde ogen, om uit te leiden uit de kerker van de gebondenen, uit het huis van de kerker hen die in duisternis zitten’, (Jesaja 42:6,7).

Bij dezelfde: ‘Ik heb U bewaard en gegeven tot een verbond des volks, om het land te herstellen, om te verdelen de verwoeste erfenissen; om te zeggen tot de gebondenen: Gaat uit; tot hen die in de duisternis zijn: Wordt onthuld; op de wegen zullen zij weiden en op alle hellingen is hun weide’, (Jesaja 49:8,9); daar klaarblijkend over de Heer; de gebondenen in het bijzonder voor hen die werden vastgehouden in de lagere aarde tot aan de Komst van de Heer en die toen tot de hemel werden verheven; in het algemeen voor allen die in het goede zijn en als het ware gebonden worden gehouden door de valsheden, waaruit zij zich evenwel willen opwerken.

Bij Zacharia: ‘Door het bloed van Uw verbond zal Ik uitlaten Uw gebondenen uit de kuil’, (Zacharia 9:11).

Bij Jesaja: ‘Door te verzamelen zullen verzameld worden de gebondenen in de kuil en zij zullen bezocht worden’, (Jesaja 24:22); de gebondenen in de kuil, voor dezelfden.

Bovendien uit deze dingen bij Jesaja: ‘Jehovah heeft Mij gezalfd om te evangeliseren aan de armen; Hij heeft Mij gezonden om te verbinden de gebrokenen van hart, om de gevangenen de vrijheid te prediken, de gebondenen, degene die aan de ogen gevat is, om uit te roepen het jaar van het welbehagen van Jehovah’, (Jesaja 61:1) en elders: ‘Het volk, zij die wandelen in de duisternis, hebben een groot licht gezien; zij die wonen in het land van de schaduw des doods, het licht heeft uitgeblonken over hen’, (Jesaja 9:1).

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl