Van Swedenborgs Werken

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus #4298

Bestudeer deze passage

  
/ 10837  
  

4298. En Jakob noemde de naam van de plaats Peniël; dat dit de staat van de verzoekingen betekent, staat vast uit de samenhang; oudtijds werden aan plaatsen waar iets bijzonders voorviel, namen gegeven en deze namen waren tekenend voor de zaak die daar voorviel en voor de staat ervan, nrs. 340, 2643, 3422; aan deze plaats werd een naam gegeven die de staat van de verzoekingen betekende, want de staat van de verzoekingen wordt hier beschreven door de worsteling en het kampen van Jakob; Peniël betekent in de oorspronkelijke taal ‘de aangezichten van God’ ; dat ‘de aangezichten van God’ zien, wil zeggen, de zwaarste verzoekingen doorstaan, zal in wat volgt worden ontvouwd.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl

Van Swedenborgs Werken

 

Over het Nieuwe Jeruzalem en haar Hemelse Leer #248

Bestudeer deze passage

  
/ 325  
  

Tot nu toe bevat deze vertaling passages tot en met #325. Er wordt waarschijnlijk nog aan gewerkt. Als je op de pijl naar links drukt, vind je het laatste nummer dat vertaald is.

  
/ 325  
  

Published by Swedenborg Boekhuis.

Van Swedenborgs Werken

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus #895

Bestudeer deze passage

  
/ 10837  
  

895. Dat de woorden ‘de wateren droogden van boven de aarde’ betekenen, dat de valsheden toen niet verschenen, blijkt uit hetgeen gezegd is; in het bijzonder betekenen zij, dat de valsheden gescheiden zijn van de dingen van de wil van deze mens van de Kerk. Aarde betekent hier de wil van de mens, welke niets dan begeerte is; vandaar wordt gezegd, dat de wateren droogde van boven de aarde. Zijn aardbodem, als eerder gezegd, is in het verstandelijk deel van de mens, waarin waarheden gezaaid worden, geenszins in het deel van de wil, dat van het verstandelijke in de geestelijke mens gescheiden is. Daarom wordt in het vervolg van dit vers gezegd dat de aangezichten van de aardbodem waren gedroogd.

Bij de mensen van de Oudste Kerk was de aardbodem in het deel van zijn wil, waarin de Heer goedheden had gezaaid, vandaar dat hij uit de goedheden het ware kon weten en gewaarworden, of uit de liefde geloof hebben. Zou ditzelfde nu gebeuren, dan moest de mens wel noodzakelijkerwijs voor eeuwig te gronde gaan, want zijn wil is geheel en al verdorven. Hoe het met de zaaiing in het deel van de wil en in het verstandelijk deel van de mens gesteld is, kan hieruit blijken, dat de mens van de Oudste Kerk openbaringen had, door middel waarvan hij in de gewaarwording van goedheden en waarheden van kindsbeen af werd ingewijd; daar het echter in het deel van zijn wil werd gezaaid, werd hij zonder nieuwe onderwijzing talloze dingen gewaar, zodat hij uit één algemeenheid door de Heer alle afzonderlijke dingen en bijzonderheden kende, welke men thans moet aanleren en zo dus te weten komt, en toch kan men nauwelijks het duizendste deel daarvan weten; want de mens van de geestelijke Kerk weet niets dan wat hij leert, en wat hij op deze manier weet, onthoudt hij en gelooft dat het waar is; zelfs wanneer hij het valse leert en dit wordt hem ingeprent alsof het waar was, dan gelooft hij het ook, omdat hij geen andere gewaarwording heeft dan dat het zo is, omdat hij zo overreed is. Zij die een geweten hebben, hebben uit het geweten een zekere inspraak, maar geen andere dan dat iets waar is, omdat zij het zo gehoord en geleerd hebben; dit vormt hun geweten, hetgeen men aan hen kan zien, die een geweten van het valse hebben.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl