Van Swedenborgs Werken

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus #4287

Bestudeer deze passage

  
/ 10837  
  

4287. Omdat gij als een vorst gekampt hebt met God en met de mensen en hebt overmocht; dat dit de aanhoudende overwinningen betekent in de worstelingen ten aanzien van de ware en de goede dingen, staat vast uit de betekenis van kampen als een vorst, namelijk overwinnen en in de worstelingen, hier in de worstelingen van de verzoekingen, want daarover wordt gehandeld; en uit de betekenis van ‘met God en met de mensen’, namelijk ten aanzien van de ware en de goede dingen, waarover hierna. Omdat in de hoogste zin over de Heer wordt gehandeld is Hij het, die in die zin wordt verstaan onder ‘hem die als een vorst kampt met God en met de mensen’; Hij doorstond immers uit eigen macht alle verzoekingen en overwon daardoor de hellen, want Hij liet alle hellen in hun volgorde in zich toe, ja zelfs tot de engelen toe, waarover hierna en zo bracht Hij alle dingen die in de hemelen en in de hellen zijn, tot de orde terug en verheerlijkte Hij zich tenslotte, dat wil zeggen, maakte Hij het Menselijke in Zich Goddelijk. Hieruit blijkt dat de Heer in de hoogste zin Jakob en Israël is, zoals eerder in nr. 4286 is getoond; niet alleen dat Hijzelf als een vorst gekampt heeft, dat wil zeggen, alle worstelingen van de verzoekingen heeft doorstaan en daarin overwonnen, maar ook dat Hij ze bij ieder mens doorstaat; maar men zie wat hierover eerder vele malen is gezegd, namelijk dat de Heer meer dan allen de zwaarste verzoekingen heeft doorstaan, nrs. 1663, 1668, 1787, 2776, 2786, 2795, 2816;

dat de Heer vanuit de Goddelijke Liefde heeft gestreden, anders dan alle mensen, nrs. 1690, 1691, 1789, 1812, 1813, 1820;

dat de Heer tegen het erfboze uit de moeder heeft gestreden, zodat Hij tenslotte niet haar zoon was, hoewel Hij geen daadwerkelijk boze had, nrs. 1444, 1573, 2025, 2574, 2649, 3318;

dat de Heer door de worstelingen van de verzoekingen en aanhoudende overwinningen alle dingen in de hemelse vorm heeft geschikt, nr. 1928 en dat Hij door de aanhoudende overwinningen in de worstelingen van de verzoekingen het Goddelijk Wezen met het Menselijk Wezen heeft verenigd, nrs. 1616, 1737, 1813, 1921, 2025, 2026, 2500, 2523, 2632, 2776;

en dat de Heer bij de mens de verzoekingen doorstaat en het boze en de hellen onderjukt, nrs. 987, 1661, 1692.

Dat kampen met God en met de mensen wil zeggen, verzocht worden ten aanzien van de ware dingen en ten aanzien van de goede dingen, is een verborgenheid die niet vanuit de letter verschijnt; dat het niet God is geweest met wie Jakob kampte, kan voor eenieder duidelijk zijn en het zal ook blijken uit de ontvouwing hierna, want het kan van niet enig mens worden gezegd dat hij met God kampt en overmag; maar de innerlijke zin leert wat hier door God en door de mensen wordt aangeduid, namelijk dat door God het ware wordt aangeduid en door de mensen het goede en wel daarom, omdat God in de innerlijke zin het ware betekent en vandaar wanneer over het ware wordt gehandeld, gezegd wordt ‘God’, nrs. 2586, 2769, 2807, 2822;

en dat wanneer mens wordt gezegd, het goede wordt verstaan. Dat de mens het goede is, komt omdat de Heer alleen, Mens is en omdat uit Hem de mens een mens wordt genoemd, nrs. 49, 288, 565, 1894;

en verder omdat uit Hem de hemel een mens is en de Grootste Mens wordt genoemd, nrs. 684, 1276, 3624-3649, 3741-3751;

vandaar ook werd de Oudste Kerk, die in het hemels goede was, mens genoemd, nr. 478;

en daarom wordt ook door de mens in het Woord waar over het goede wordt gehandeld het goede aangeduid, zoals bij Jesaja: Ik zal de mens man zeldzamer maken dan goud en de mens dan goud van Ofir’, (Jesaja 13:12).

Bij dezelfde:

‘De bewoners des lands zullen verbrand worden en de mens man zal weinig overig zijn’, (Jesaja 24:6);

de mens man voor het geestelijk goede of het goede van het ware; de mens voor het goede.

Bij dezelfde:

‘De paden zijn verwoest, die over de weg gaat heeft opgehouden; hij heeft het verbond ijdel gemaakt, hij heeft van de steden gewalgd, hij acht de mens man niet’, (Jesaja 33:8).

Bij Jeremia:

‘Ik zag het land en ziet, het was woest en ledig; en naar de hemelen en hun licht was geen; ik zag, en ziet, niet mens en alle vogelen des hemels waren weggevlogen’, (Jeremia 4:23, 25).

Bij dezelfde:

‘Ziet, de dagen komen, gezegde van Jehovah, waarop Ik het huis van Israël en het huis van Jehudah bezaaien zal met het zaad van de mens en met het zaad van het beest’, (Jeremia 31:27).

Bij Ezechiël:

‘Uw kooplieden, met de ziel des mensen en met koperen vaten hebben zij uw handel gedreven’, (Ezechiël 27:13).

Bij dezelfde:

‘Gij, Mijn kudde, kudde Mijner weide, mens gijlieden, Ik uw God’, (Ezechiël 34:31).

Bij dezelfde:

‘De steden zullen verwoest zijn, vol van de kudde des mensen’, (Ezechiël 36:38). In deze plaatsen staat de mens voor hen die in het goede zijn, dus voor het goede, want krachtens het goede is de mens een mens; het ware echter dat vanuit het goede is, wordt in het Woord mens man genoemd en verder ook zoon des mensen.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl

Van Swedenborgs Werken

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus #5414

Bestudeer deze passage

  
/ 10837  
  

5414. En Israëls zonen kwamen om te kopen in het midden van degenen die kwamen; dat dit betekent dat het wilde dat de geestelijke ware dingen evenzeer door de wetenschappelijke dingen zouden worden verworven als de overige, staat vast uit de betekenis van de zonen Israëls, namelijk de geestelijke ware dingen; zonen immers zijn de ware dingen, nr. 5403;

en Israël is de hemels-geestelijke mens vanuit het natuurlijke, nrs. 4286, 4570, 4598; dus zijn de zonen Israëls de geestelijke ware dingen in het natuurlijke; uit de betekenis van kopen, namelijk verworven worden; en uit de betekenis van in het midden van degenen die kwamen, namelijk zoals de overige dingen, te weten die door de wetenschappelijke dingen worden verworven.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl

Van Swedenborgs Werken

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus #1691

Bestudeer deze passage

  
/ 10837  
  

1691. Dat de berg de eigenliefde en de liefde tot de wereld is, kan blijken uit de betekenis van de berg, waarover straks. Al het boze en valse ontstaat uit de eigenliefde en de liefde tot de wereld; een andere oorsprong hebben ze niet; want de eigenliefde en de liefde tot de wereld zijn tegenovergesteld aan de hemelse en de geestelijke liefde. En omdat zij daaraan tegenovergesteld zijn, zijn zij het, die voortdurend de hemelse en de geestelijke dingen van het Rijk Gods zoeken te vernietigen. Uit de eigenliefde en de liefde tot de wereld ontstaan alle soorten van haat en uit de haat alle wraaknemingen en wreedheden en daaruit alle sluwheid, kortom, alle hellen. Dat door bergen in het Woord de eigenliefde en de liefde tot de wereld worden aangeduid, kan uit de navolgende plaatsen blijken; zoals bij Jesaja:

‘De ogen van de hoogmoed van de mens zullen vernederd worden, en de hoogheid van de mens zal neergebogen worden; de dag van Jehovah Zebaoth over alle hovaardige en hoge; over alle hoge bergen, en over alle verhevene heuvelen en over alle hoge toren’, (Jesaja 2:11, 12, 14, 15);

hier staan de hoge bergen kennelijk voor de eigenliefde en de verhevene heuvelen voor de liefde tot de wereld.

Bij dezelfde:

‘Alle dal zal verhoogd worden, en alle berg en alle heuvel zullen vernederd worden’, (Jesaja 40:4);

eveneens duidelijk voor de eigenliefde en de liefde tot de wereld.

Bij dezelfde:

‘Ik zal de vergen en de heuvelen verwoesten, en al hun gras zal Ik doen verdorren’, (Jesaja 42:15);

desgelijks bergen voor de eigenliefde en heuvelen voor de liefde tot de wereld.

Bij Ezechiël:

‘De bergen zullen omgeworpen worden en de steile plaatsen zullen neervallen, en alle muur zal ter aarde neervallen’ (Ezechiël 38:20).

Bij Jeremia:

‘Ziet, Ik wil aan u, gij verdervende berg, gij die de ganse aarde verderft, en Ik zal Mijn hand tegen u uitstrekken, en u van de steenrotsen afwentelen, en zal u stellen tot een berg des brands’, (Jeremia 51:25), waar sprake is van Babel en Chaldea, waardoor, als eerder aangetoond, de eigenliefde en de liefde tot de wereld worden aangeduid. In het lied van Mozes:

‘Een vuur is aangestoken in Mijn toorn, en zal bernen tot in de onderste hel, en zal het land en zijn inkomst verteren, en de gronden der bergen in vlam zetten’, Deuteronomium 32:22);

gronden der bergen voor de hellen, zoals duidelijk gezegd wordt; gronden der bergen worden ze genoemd, omdat de eigenliefde en de liefde tot de wereld daar heersen en daaruit voortkomen.

Bij Jona:

‘De wateren hadden mij omgeven tot de ziel toe, de afgrond omving mij; het wier was aan mijn hoofd gebonden; ik was neergedaald tot de uitroeiingen der bergen; de grendelen der aarde waren om mij heen in eeuwigheid, maar Gij hebt mijn levens uit de kuil opgevoerd, o Jehovah, mijn God’, (Jona 2:5, 6). De worstelingen van de verzoekingen van de Heer tegen de hellen worden zo profetisch beschreven door Jona, toen hij in de buik van de grote vis was, zoals ze ook elders in het Woord beschreven worden, vooral bij David. Wie in verzoekingen is, is in de hellen; het is de staat en geenszins de plaats die maakt dat men in de hellen is. Daar bergen en torens de eigenliefde en de liefde tot de wereld betekenen, kan aan de hand daarvan blijken, wat wordt aangeduid met de woorden, dat de Heer door de duivel op een hoge berg werd geleid en op de tinne van de tempel, namelijk in alle uiterste worstelingen van de verzoekingen tegen de liefde van zichzelf en tot de wereld, dat wil zeggen, de hellen. Bergen beteken ook in de tegenovergestelde zin, zoals gewoonlijk, de hemelse liefde en de geestelijke liefde, zoals eerder is aangetoond in de nrs. 759 en 796.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl