Van Swedenborgs Werken

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus #4286

Bestudeer deze passage

  
/ 10837  
  

4286. En hij zei: Uw naam zal voortaan niet Jakob heten, maar Israël; dat dit het Goddelijk hemels geestelijke nu betekent en dat Israël de hemels geestelijke mens is die in het natuurlijke is, dus natuurlijk is en dat de hemelse mens zelf, Jozef is, kan vaststaan uit wat over Jakob en over Israël en ook over Jozef volgt; want eerst moet gezegd worden wat hier het hemels geestelijke is. Weliswaar is het heden in de Kerk bekend dat er een geestelijk mens en dat er een natuurlijk mens is of dat er een innerlijk en een uiterlijk mens is, maar wat de geestelijke of de innerlijke mens is, weet men nog niet zozeer, te minder wat de hemelse mens is en dat deze is onderscheiden van de geestelijke mens; en omdat men dit niet weet, kan men niet weten wat de hemels geestelijke mens is, die hier Israël is; en daarom moet het in het kort worden gezegd: dat er drie hemelen zijn is bekend, namelijk: de binnenste, de middelste en de laatste hemel, of wat hetzelfde is: de derde, de tweede en de eerste; de binnenste of de derde hemel is de hemelse, want de engelen daar worden hemelsen genoemd, want zij zijn in de liefde tot de Heer en vandaar het allermeest met de Heer verbonden en omdat dit zo is, zijn zij meer dan alle overigen in de wijsheid, en zijn zij onschuldig en vandaar worden zij Onschulden en Wijsheden genoemd; deze engelen worden onderscheiden in innerlijke en uiterlijke; de innerlijke zijn meer hemels dan de uiterlijke. De middelste of de tweede hemel is de geestelijke, want de engelen daar worden geestelijken genoemd, omdat zij in de naastenliefde jegens de naaste zijn, dat wil zeggen, in de wederzijdse liefde en deze is zodanig dat de een de ander meer liefheeft dan zichzelf; en omdat zij zodanig zijn, zijn zij in het inzicht en zij worden vandaar Inzichten genoemd; ook deze engelen worden onderscheiden in innerlijke en uiterlijke; de innerlijke zijn meer geestelijk dan de uiterlijke. De laatste hemel echter, of de eerste, is ook hemels en geestelijk, maar niet in die graad als de vorige, want hun kleeft het natuurlijke aan en daarom worden zij hemels en geestelijk natuurlijken genoemd; ook zij zijn in de wederzijdse liefde, maar hebben de anderen niet meer lief dan zichzelf, maar zoals zichzelf lief; zij zijn in de aandoening van het goede en in de erkentenis van het ware; ook dezen worden onderscheiden in innerlijke en uiterlijke. Wat echter het hemels geestelijke is, zal ook in het kort worden gezegd: hemels geestelijk worden diegenen genoemd die kort ervoor geestelijk werden genoemd en in de middelste of tweede hemel zijn; hemels worden zij genoemd vanwege de wederzijdse liefde en geestelijk vanwege het inzicht daaruit; de innerlijken daar, zij die door Jozef worden uitgebeeld en ook in het Woord Jozef worden genoemd, de uiterlijken daar, zijn echter zij die door Israël worden uitgebeeld en ook in het Woord Israël worden genoemd. Deze innerlijken die Jozef worden genoemd, hebben deel aan het redelijke en het natuurlijke, de uiterlijken echter, die Israël worden genoemd, hebben deel aan het natuurlijke, want zij houden het midden tussen het redelijke en het natuurlijke. Vandaar komt het, dat gezegd werd dat Israël de hemels geestelijke mens is die in het natuurlijke is, dus natuurlijk is en dat Jozef de hemels geestelijke mens zelf is, die redelijk is; want in de universele zin wordt al het goede dat van de liefde en van de naastenliefde is, hemels genoemd en al het ware, dat daaruit is en van het inzicht is, geestelijk genoemd. Dit werd gezegd, opdat men zal weten wat Israël is; maar in de hoogste zin betekent Israël de Heer ten aanzien van het Goddelijk hemels geestelijke; in de innerlijke zin betekent het echter het geestelijk rijk van de Heer in de hemel en op aarde; het geestelijk rijk van de Heer op aarde is de Kerk, die de geestelijke Kerk wordt genoemd en omdat Israël het geestelijk rijk van de Heer is, is Israël ook de geestelijke mens, want in elk zodanig mens is het rijk van de Heer, de mens immers is een hemel en ook een Kerk in kleinste vorm, nr. 4279. Wat betreft Jakob, in de hoogste zin wordt door hem de Heer aangeduid ten aanzien van het natuurlijke, zowel het hemelse als het geestelijke en in de innerlijke zin het rijk van de Heer hoedanig het is in de laatste of eerste hemel, en dus ook dat van de Kerk; het is het goede in het natuurlijke, dat hier hemels wordt genoemd en het ware daar, dat geestelijk wordt genoemd. Hieruit kan vaststaan wat door Israël en door Jakob in het Woord wordt aangeduid en ook waarom Jakob Israël werd genoemd. Maar deze dingen die gezegd werden, kunnen wel niet anders dan duister verschijnen; de oorzaak hiervan is vooral dat het aan weinigen bekend is wat de geestelijke mens is en nauwelijks aan iemand wat de hemelse mens is en dus dat er tussen de geestelijke en de hemelse mens enig onderscheid is; de oorzaak waarom het niet bekend is, is deze, dat men niet onderscheiden doorvat, het goede dat van de liefde is en van de naastenliefde en het ware dat van het geloof is; dat deze dingen niet worden begrepen, is omdat er geen echte naastenliefde meer is; waar iets niet is, daar bestaat ook geen begrip ervan; verder omdat de mens zich te weinig bekommert om de dingen die van het leven na de dood zijn, dus om die dingen die van de hemel zijn, maar grotendeels wel om de dingen die van het leven in het lichaam zijn, dus om die dingen die van de wereld zijn; indien de mens zich bekommerde om de dingen die van het leven na de dood zijn, dus om die welke van de hemel zijn, dan zou hij al die dingen die eerder zijn gezegd, gemakkelijk begrijpen, want wat de mens liefheeft, dat neemt hij gemakkelijk in zich op en begrijpt het licht, maar bezwaarlijk datgene wat hij niet liefheeft. Dat Jakob iets anders betekent en Israël iets anders, blijkt duidelijk uit het Woord, want in de historische dingen ervan, maar ook in de profetische, wordt nu eens Jakob dan weer Israël gezegd en soms de een en de ander in hetzelfde vers; hieruit kan vaststaan dat er een innerlijke zin van het Woord is en dat men het zonder die zin geenszins kan weten. Dat Jakob nu eens Jakob wordt genoemd en dan weer Israël blijkt uit de volgende plaatsen:

‘Jakob woonde in het land der vreemdelingschappen van zijn vader; dit zijn de geboorten van Jakob; Jozef, een zoon van zeventien jaren; en Israël had Jozef lief boven al zijn zonen’, (Genesis 37:1-3);

waar Jakob eerst Jakob wordt genoemd en gelijk daarop Israël en wel dan Israël wanneer van Jozef sprake is. Elders:

‘Jakob, zag dat er koren was in Egypte en Jakob zei tot zijn zonen. En de zonen van Israël kwamen om te kopen in het midden van degenen die kwamen’, (Genesis 42:1, 5);

en daarna:

‘Zij klommen op uit Egypte en zij kwamen in het land Kanaän tot Jakob hun vader; toen zij tot hem gezegd hadden alle woorden van Jozef, welke hij tot hen gesproken had, zo herleefde de geest van Jakob hun vader; en Israël zei: Het is veel, nog is Jozef mijn zoon levend’, (Genesis 45:25, 27, 28). Verder:

‘En Israël verreisde en al wat hij had; God zei tot Israël in gezichten des nachts en zei: Jakob, Jakob; en hij zei: Zie mij. Jakob stond op uit Beerscheba, en de zonen van Israël voerden Jakob hun vader heen’, (Genesis 46:1, 2, 5);

en in hetzelfde hoofdstuk:

‘Deze zijn de namen van de zonen van Israël, die in Egypte kwamen, van Jakob en zijn zonen’, (Genesis 46:8). Verder:

‘Jozef bracht Jakob zijn vader binnen en stelde hem voor farao; Farao zei tot Jakob en Jakob zei tot Farao’, (Genesis 47:7-10);

en in hetzelfde hoofdstuk:

‘En Israël woonde in het land Goschen; en Jakob leefde in het land van Egypte zeventien jaren; en de dagen van Israël naderden om te sterven; hij riep zijn zoon Jozef’, (vers 27-29). Verder:

‘En het werd Jakob geboodschapt: Zie uw zoon Jozef komt tot u; en Israël versterkte zich en zat op het bed; en Jakob zei tot Jozef: God Schaddai is mij verschenen in Luz’, (Genesis 48:2, 3);

en Israël wordt in hetzelfde hoofdstuk genoemd in de verzen 8, 10, 11, 13, 14, 20, 21;

en tenslotte:

‘Jakob riep zijn zonen en hij zei: Vergadert u en hoort, gij zonen van Jakob en hoort naar Israël uw vader. En toen Jakob voleind had zijn zonen te gebieden’, (Genesis 49:1, 2, 33). Hieruit kan duidelijk vaststaan dat Jakob nu eens Jakob wordt genoemd en dan weer Israël, en dat Jakob dus iets anders is dan Israël of dat iets anders wordt aangeduid, wanneer gezegd wordt Jakob en iets anders wanneer gezegd wordt Israël; verder dat men deze verborgenheid niet kan weten tenzij vanuit de innerlijke zin. Wat echter Jakob betekent en wat Israël, werd eerder gezegd: in het algemeen wordt door Jakob in het Woord het uiterlijke van de Kerk aangeduid en door Israël het innerlijke ervan, want elke Kerk heeft een uiterlijke en een innerlijke, of is innerlijk en is uiterlijk; en omdat dat wat van de Kerk is door Jakob en door Israël wordt aangeduid en omdat het al van de Kerk uit de Heer is, is vandaar in de hoogste zin zowel Jakob als Israël de Heer; Jakob ten aanzien van het Goddelijk natuurlijke, Israël ten aanzien van het Goddelijk geestelijke; vandaar is het uiterlijke dat van het rijk van de Heer en van Zijn Kerk is, Jakob en is het innerlijke Israël, zoals ook kan vaststaan uit de volgende plaatsen waar de een en de ander in zijn eigen zin wordt genoemd; in de profetie van Jakob, toen Israël:

‘Door de handen van de sterke Jakobs, vandaar de herder, de steen Israëls’, (Genesis 49:24).

Bij Jesaja:

‘Hoor, Jakob mijn knecht en Israël die Ik verkoren heb; Ik zal Mijn geest uitgieten op uw zaad en Mijn zegen op uw kinderen; deze zal zeggen: Tot Jehovah behoor ik; en deze zal zich noemen met de naam van Jehovah en gene zal met zijn hand schrijven: Van Jehovah; en zich toenoemen met de naam van Israël’, (Genesis 44:1, 2, 3, 5);

hier staan Jakob en Israël duidelijk voor de Heer en daar het zaad en de kinderen van Jakob en Israël voor hen die in het geloof in Hem zijn. In de profetie van Bileam, bij Mozes:

‘Wie zal het stof van Jakob tellen en het getal met het vierde deel van Israël’, (Numeri 23:10);

en opnieuw:

‘Geen waarzegging tegen Jakob, noch toverij tegen Israël; te dezer tijd zal tot Jakob en Israël gezegd worden wat God gedaan heeft’, (vers 23); en verder:

‘Hoe goed zijn uw tabernakelen, Jakob, uw habitakels Israël’, (Numeri 24:5);

en verder:

‘Een ster zal opgaan vanuit Jakob en een scepter vanuit Israël’, (vers 17).

Bij Jesaja:

‘Ik zal Mijn heerlijkheid aan geen anderen geven; let op Mij, Jakob en Israël, door Mij geroepen; Ik ben dezelfde, Ik ben de eerste, ook ben Ik de nieuwste’, (Jesaja 48:11, 12).

Bij dezelfde:

‘De toekomenden zal Jakob wortel doen schieten, Israël zal ontluiken en bloeien en de aangezichten des aardrijks zullen met inkomst vervuld worden’, (Jesaja 72:6).

Bij Jeremia:

‘Vrees niet, mijn knecht Jakob en ontzet u niet Israël, omdat zie, Ik heb u uit de verte gered’, (Jeremia 30:9, 10).

Bij Micha:

‘Verzamelende zal Ik u, Jakob, gans verzamelen, vergaderende zal Ik de overblijfselen van Israël vergaderen. Ik zal hen tezamen stellen als de schapen van Bozra’, (Micha 2:12). Vanwaar Jakob Israël werd genoemd, staat vast uit de woorden zelf, toen hem die naam gegeven werd, namelijk uit deze:

‘Uw naam zal voortaan niet Jakob heten, maar Israël, omdat gij als een vorst gekampt hebt met God en met de mensen en hebt overmocht’; want Israël betekent in de oorspronkelijke taal, ‘hij die als een vorst met God kampt’, met welke woorden in de innerlijke zin wordt aangeduid dat Hij in de worstelingen van de verzoekingen en de worstelingen in de verzoekingen, waardoor de Heer Zijn Menselijke Goddelijk maakte, nrs. 1737, 1813 en elders; en het zijn de verzoekingen en de overwinningen in de verzoekingen, die de mens geestelijk maken; en daarom werd Jakob pas Israël genoemd nadat hij geworsteld had; dat worstelen is verzocht worden, zie nr. 4274; het is bekend dat de Kerk of de mens van de christelijke Kerk, zich Israël noemt, maar toch is niemand in de Kerk Israël dan alleen degene die door verzoekingen een geestelijk mens is geworden; de naam zelf sluit ook hetzelfde in. Dat het naderhand werd bevestigd dat Jakob Israël genoemd zou worden, staat vast uit wat volgt, waar gezegd wordt:

‘God verscheen aan Jakob wederom, als hij uit Paddan Aram gekomen was; en Hij zegende hem en God zei tot hem: Uw naam is Jakob; uw naam zal voortaan niet Jakob genoemd worden, maar Israël zal uw naam zijn; en Hij noemde zijn naam Israël’, (Genesis 35:9, 10);

de oorzaak van deze bevestiging zal verderop worden gegeven.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl

Van Swedenborgs Werken

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus #9671

Bestudeer deze passage

  
/ 10837  
  

9671. Van hemelsblauw en purper en dubbelgedoopt scharlaken en getweernd fijn lijnwaad; dat dit betekent de goedheden van de liefde en van het geloof daar verbonden, staat vast uit de betekenis van hemelsblauw, namelijk de hemelse liefde van het ware, nr. 9466; en uit de betekenis van het purper, namelijk de hemelse liefde van het goede, nr. 9467; uit de betekenis van het dubbelgedoopte scharlaken, te weten het geestelijk goede, nrs. 4922, 9468; en uit de betekenis van het getweernd fijn lijnwaad, namelijk het ware uit hemelse oorsprong, nr. 9469.

Daaruit blijkt dat met die vier worden aangeduid de goede dingen van de liefde en van het geloof, in het verenigende midden verbonden.

Hiermee is het als volgt gesteld: zij die in de hemel betrekking hebben op het verenigende middel, dat door de voorhang wordt uitgebeeld, hebben in zich de goedheden van de liefde en de goedheden van het geloof verbonden; want door de goedheden van de liefde worden zij verbonden met de hemelsen die in de binnenste hemel zijn en door de goedheden van het geloof met de geestelijken die in de middelste hemel zijn; want het goede van de liefde tot de Heer wordt het hemels goede genoemd en het goede van het geloof in Hem wordt het geestelijk goede genoemd.

Zij die in de hemel betrekking hebben op het verenigende middel, worden hemels-geestelijk en geestelijk-hemels genoemd; de eerstgenoemden worden in het Woord uitgebeeld door Jozef en de laatstgenoemden door Benjamin.

Dat Jozef in de uitbeeldende zin het hemels-geestelijke is, zie de nrs. 4286, 4592, 4963, 5249, 5307, 5331, 5332, 5417, 5869, 5877, 6224, 6526; en dat Benjamin het geestelijk-hemelse is, nrs. 3969, 4592; en dat zo Jozef het innerlijk verenigende middel is, nrs. 4585, 4592, 4594, 5411, 5413, 5443, 5639, 5686, 5688, 5689, 5822.

Wat het hemels-geestelijke is en wat het geestelijk-hemelse, zie de nrs. 1577, 1824, 2184, 4585, 4592, 4594.

Ook uit de tegengestelden, die in de hellen zijn, wordt gekend hoedanig het verschil is tussen de hemelsen en tussen de geestelijken in de hemelen; zij die in de hellen tegengesteld zijn aan de hemelsen, worden genieën genoemd en zij die daar zijn tegengesteld aan de geestelijken, worden geesten genoemd.

De genieën die zijn tegengesteld aan de hemelsen, zijn aan de rug; de geesten echter, die zijn tegengesteld aan de geestelijken, zijn voor het aangezicht; en de middelsten zijn aan de zijden.

De genieën zijn, omdat zij tegengesteld zijn aan de hemelsen, in een innerlijker boze dan de geesten; zie hierover uit ondervinding de nrs. 5977, 8593, 8622, 8625.

De hel van de genieën is geheel en al afgescheiden van de hel van de geesten en wel dermate dat zij die in de ene zijn, niet tot de andere kunnen overgaan.

Er zijn daar immers bemiddelenden die verbinden en dezen zijn tegengesteld aan de bemiddelenden in de hemelen.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl

Van Swedenborgs Werken

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus #3969

Bestudeer deze passage

  
/ 10837  
  

3969. En zij zei: God heeft mijn smaadheid verzameld; en zij noemde zijn naam Jozef, zeggende: Jehovah voege mij een andere zoon daartoe; dat dit in de hoogste zin de Heer betekent ten aanzien van het Goddelijk Geestelijke, in de innerlijke zin het geestelijk rijk of het goede van het geloof, in de uiterlijke zin de zaliging en de bevruchting en de vermenigvuldiging, staat vast uit de uitbeelding van Jozef in het Woord, waarover hierna en verder uit de betekenis van ‘God heeft mijn smaadheid verzameld’ en ook van ‘Jehovah voege mij een andere zoon daartoe’, want hij werd Jozef genoemd, naar verzamelen en toevoegen. God heeft mijn smaadheid verzameld, betekent dat Rachel niet langer onvruchtbaar, dus niet dood was, zoals zij van zichzelf zei tegen Jakob in vers 1 van dit hoofdstuk, nr. 3908; want door Rachel wordt de aandoening van het innerlijk ware aangeduid of de innerlijke mens ten aanzien van het ware, nrs. 3758, 3782, 3793, 3819;

de innerlijke mens ten aanzien van het ware en het goede is als het ware dood, indien de uiterlijke of natuurlijke mens niet met hem overeenstemt ten aanzien van de goede en ware dingen, zie de nrs. 3493, 3620, 3623; zullen zijn beiderzijds verbonden zijn, zozeer dat zij niet twee zijn, maar tezamen één mens; deze verbinding kan niet ontstaan voordat de natuurlijke of de uiterlijke mens is voorbereid, dat wil zeggen, voordat hij de algemene ware dingen heeft opgenomen en erkend, die zijn aangeduid door de tien zonen van Jakob uit Lea en de dienstmaagden en voordat het goede van de natuurlijke mens verbonden is met de ware dingen daar, welke verbinding werd aangeduid door Jakobs laatste zoon uit Lea, namelijk door Zebulon, die naar het woord ‘bijwoning’ werd genoemd, nrs. 3960, 3961; nadat deze verbinding heeft plaatsgevonden gaan de innerlijke en de uiterlijke mens het hemels huwelijk in, waarover nr. 3952;

de oorzaak waarom het niet eerder plaatsvindt, is diep verborgen, want het is het goede van de innerlijke mens dat zich dan verbindt met het goede van de uiterlijke, en hierdoor met het ware daar en ook het goede van de innerlijke mens door de aandoening van het ware daar met het goede van de uiterlijke mens en ook met het ware daar, dus rechtstreeks en indirect, zie hierover de nrs. 3314, 3573, 3616. Omdat dan de innerlijke mens voor het eerst verbonden wordt met de uiterlijke en met de innerlijke mens alvorens deze verbinding heeft plaatsgevonden, er als het ware geen verbinding is, dus als het ware dood, zoals eerder werd gezegd, wordt er dan ook gezegd:

‘God heeft mijn smaadheid verzameld’. Dit nu is het wat wordt aangeduid door de smaadheid waarvan wordt gezegd dat God die heeft verzameld, dat wil zeggen, afgenomen of haar daarvan bevrijd. Maar door de woorden die volgen, namelijk door ‘Jehovah voege mij een andere zoon daartoe’, waarnaar Jozef werd genoemd, wordt een andere verborgenheid aangeduid, die de volgende is: door Jozef wordt het geestelijk rijk van de Heer uitgebeeld, dus de geestelijke mens, want in ieder geestelijk mens is dat rijk; het zijn twee dingen die de geestelijke mens samenstellen, namelijk de naastenliefde en het geloof, of wat hetzelfde is, het goede en het ware; het is de naastenliefde waaruit het geloof is of het goede waaruit het ware is, dat door Jozef wordt uitgebeeld; en het is het geloof waarin de naastenliefde is of het ware waarin het goede is, dat door de andere zoon wordt aangeduid en dat wordt uitgebeeld door Benjamin, waarover (Genesis 35:16-18). Zo is Jozef dus de hemels geestelijke mens en Benjamin de geestelijk hemelse; hoedanig dit verschil is, kan vaststaan uit wat eerder meerdere malen is gezegd over het goede waaruit het ware is en over het ware waarin het goede is; dit nu is het wat wordt aangeduid door de andere woorden van Rachel ‘Jehovah voege mij een andere zoon daartoe’. Maar deze verborgenheden kunnen niet worden gezien dan alleen door degenen die in de naastenliefde van het geloof zijn, want zij zijn ten aanzien van de innerlijke dingen in het licht van de hemel en in dit licht is ook het inzicht; niet echter door degenen die alleen in het licht van de wereld zijn, want in dit licht is het inzicht niet, tenzij voor zoveel als dit het licht van de hemel in zich heeft; voor de engelen die in het licht van de hemel zijn, behoren deze dingen tot de meest algemene. Hieruit kan nu vaststaan dat door die woorden, namelijk ‘God heeft mijn smaadheid verzameld’ in de hoogste zin de Heer ten aanzien van het Goddelijk Geestelijke wordt aangeduid en in de innerlijke zin het geestelijk rijk van de Heer, of het goede van het geloof, want dit is het geestelijke dat in dat rijk is; dat echter in de uiterlijke zin door die woorden de zaliging wordt aangeduid en de bevruchting en de vermenigvuldiging, is omdat dit het gevolg is. nr. 3971. Wat echter het geestelijk rijk van de Heer is, kan vaststaan uit wat over dat rijk meerdere malen is gezegd en getoond, namelijk dat het diegenen zijn die in de naastenliefde en daaruit in het geloof zijn; dit rijk wordt onderscheiden van het hemelse rijk van de Heer, want daarin zij diegenen die in de liefde tot de Heer zijn en daaruit in de naastenliefde; dezen stellen de derde of de binnenste hemel samen, de geestelijken echter de tweede of de innerlijke hemel. Dat eerst God wordt gezegd, namelijk ‘God heeft mijn smaadheid verzameld’ en gelijk daarna Jehovah, namelijk ‘Jehovah voege mij een andere zoon daartoe’ heeft als oorzaak, dat de eerstgenoemde naam de opklimming betreft vanuit het ware tot het goede, maar de laatstgenoemde de neerdaling uit het goede tot het ware; de geestelijke mens is in het goede van het geloof, dat wil zeggen in het goede waaruit het ware is; maar voordat hij geestelijk wordt, is hij in het ware van het geloof, dat wil zeggen in het ware waarin het goede is; want er wordt God gezegd wanneer er gehandeld wordt over het ware, Jehovah echter wanneer er gehandeld wordt over het goede, nrs. 2586, 2807, 2822, 3921.

Dat door Jozef het geestelijk rijk van de Heer of de geestelijke mens wordt uitgebeeld, dus het goede van het geloof, kan vaststaan uit die plaatsen in het Woord waar hij genoemd wordt, zoals in de profetie van Jakob, toen Israël:

‘De zoon van een vruchtbare, Jozef, de zoon van een vruchtbare aan een fontein, van een dochter, zij loopt over de muur; en de schutters zullen hem verbitteren en beschieten en hem haten; en hij zal zitten in de stevigheid van zijn boog en de armen van zijn handen zullen gesterkt worden door de handen van de Sterke Jakobs; van daar de Herder, de Steen Israëls; door de God van uw vader, en Hij zal u helpen en met Schaddai, en Hij zal u zegenen met zegeningen des hemels van boven, met zegeningen des afgronds welke beneden ligt, met zegeningen der borsten en van de baarmoeder; de zegeningen van uw vader zullen te boven gaan de zegeningen van mijn verwekkers, tot aan het verlangen van de heuvelen der eeuw; zij zullen zijn op het hoofd van Jozef en op de kruin van de nazireeër zijner broederen’, (Genesis 49:22-26). In deze profetische woorden ligt in de hoogste zin de beschrijving opgesloten van het Goddelijk Geestelijke van de Heer, in de innerlijke zin die van Zijn geestelijk rijk; wat de afzonderlijke dingen behelzen, zal vanuit de Goddelijke barmhartigheid van de Heer, in de ontvouwing van dat hoofdstuk worden gezegd. Evenzo in de profetie van Mozes:

‘Tot Jozef zei hij: Gezegend van Jehovah zij zijn land, van de kostbare dingen des hemels, van de dauw, van de afgrond ook welke beneden ligt; en van de kostbare dingen van de inkomsten der zon en van de kostbare dingen van het voortbrengsel der maanden; en van de eerstelingen der bergen van het oosten en van de kostbare dingen der aarde en van haar volheid; en het welbehagen van hem die in de braamstruik woont; zij zullen komen op het hoofd van Jozef en op de kruin van de nazireeër van zijn broeders’, (Deuteronomium 33:13-17). Omdat door Israël de geestelijke Kerk van de Heer wordt uitgebeeld, nrs. 3305, 3654 zei daarom Jakob, toen Israël, voor zijn dood tot Jozef:

‘Uw twee zonen die u geboren zijn in het land van Egypte, voordat ik tot u in Egypte gekomen ben, zullen mijne zijn, Efraïm en Menasse, zoals Ruben en Simeon. De engel die mij verlost heeft van al het boze, zegene de knapen, opdat in hen mijn naam genoemd worde en de naam mijner vaderen, Abraham en Izaäk en dat zij aanwassen in menigte in het midden des lands’, (Genesis 48:5, 16). Want het zijn twee dingen die de geestelijke Kerk samenstellen: het verstands- en het wilsdeel; het is het verstandelijke dat door Efraïm wordt uitgebeeld en het wilsdeel dat door Menasse wordt uitgebeeld; vandaar blijkt duidelijk waarom de twee zonen van Jozef door Jakob, toen Israël, als de zijne werden aangenomen en erkend; Efraïm wordt in het Woord, vooral in het profetische, meermalen genoemd en daar wordt door hem het verstandelijke van het ware en goede aangeduid, dat van de geestelijke Kerk is.

Bij Ezechiël:

‘Jehovah zei: Zoon des mensen, neem u een hout en schrijf daarop: Voor Jehudah en voor de zonen Israëls, zijn genoten; en neme een hout en schrijf daarop: Voor Jozef, het hout van Efraïm en van het ganse huis Israëls, zijn genoten; en verbind ze voor u, het ene tot het andere, tot een enkel hout, opdat zij beide één zijn in uw hand. Alzo zei de Heer Jehovih: Ik, ziet, Ik neem het hout van Jozef, hetwelk is in de hand van Efraïm en van de stammen Israëls, zijn genoten en Ik zal dezelve voegen op het hout van Jehudah en Ik zal ze maken tot een enkel hout en zij zullen één zijn in Mijn hand; en Ik zal ze maken tot een enkele natie in het land, in de bergen Israëls; en zij zullen allen een enkele koning tot koning hebben en zij zullen niet meer twee natiën zijn, en zij zullen niet meer in twee koninkrijken wederom verdeeld worden’, (Ezechiël 37:16, 17, 19, 22);

daar wordt gehandeld over het hemelse en geestelijke rijk van de Heer; het hemels rijk is Jehudah, nrs. 3654, 3881, 3921; het geestelijk rijk is Jozef, en dat die rijken niet twee zullen zijn, maar één; zij zijn ook tot één gemaakt door de Komst van de Heer in de wereld; dat door de Komst van de Heer de geestelijken werden gezaligd, zie de nrs. 2661, 2716, 2833, 2834; zij zijn het over wie de Heer spreekt bij Johannes:

‘En Ik heb andere schapen, welke van deze stal niet zijn; ook die moet Ik toebrengen en zij zullen Mijn stem horen en het zal worden één kudde en één Herder’, (Johannes 10:16);

dat is het wat wordt aangeduid door de twee houten, namelijk van Jehudah en van Jozef, die tot één verbonden zullen worden en één zullen zijn in de hand van de Heer; want de hemelsen stellen de derde hemel samen, die de binnenste is; de geestelijken echter de tweede, die de innerlijke is; en daar zijn zij één, omdat de ene in de andere invloeit, namelijk de hemelse in de geestelijke hemel; het geestelijk rijk is zoals een vlak voor het hemelse; en op deze wijze zijn zij tezamen bevestigd; want het Goddelijk hemelse in de derde of binnenste hemel is de liefde tot de Heer, het hemels geestelijke daar is de naastenliefde; deze, namelijk de naastenliefde, is het voornaamste in de tweede of de innerlijke hemel, waar de geestelijken zijn; daaruit blijkt hoedanig de invloeiing is en ook hoedanig zij door de invloeiing tezamen zijn bevestigd; het hout betekent het goede, zowel het goede van de liefde tot de Heer als het goede van de naastenliefde jegens de naaste, nrs. 2784, 2812, 3720; daarom werd het bevolen dat Jehudah en Jozef geschreven zouden worden op de houten, die één zouden worden.

Bij Zacharia:

‘Ik zal het huis van Jehudah machtig maken en het huis van Jozef zaligen en Ik zal hen doen wonen, omdat Ik Mij over hen heb ontfermd; en zij zullen wezen alsof Ik hen niet verlaten had, omdat Ik Jehovah hun God ben en Ik zal hun antwoorden’, (Zacharia 10:6);

daar wordt ook over beide rijken, namelijk het hemelse en het geestelijke, gehandeld; het hemelse rijk is Jehudah en het geestelijk rijk is Jozef; en over de zaliging van de geestelijken.

Bij Amos:

‘Alzo zei Jehovah tot het huis Israëls: Zoekt Mij en gij zult leven; zoekt Jehovah en gij zult leven, opdat Hij niet binnenvalle als een vuur in het huis van Jozef en het vertere, en er niemand zij die het blusse; haat het boze en bemint het goede en vestigt in de poort het gericht; misschien zal Jehovah God Zebaoth zich ontfermen over Jozefs overblijfselen’, (Amos 5:4, 6, 15);

daar worden ook de geestelijken door Jozef aangeduid; het huis Israëls is de geestelijke Kerk, nrs. 3305, 3654; Jozef is het goede van die Kerk en daarom wordt er gezegd ‘Jehovah zei tot het huis Israëls: Zoekt Mij en gij zult leven, opdat Hij niet binnenvalle als een vuur in het huis van Jozef’.

Bij David:

‘Herder Israëls, neem ter ore, die Jozef als een kudde leidt, die op de cherubim zit, wek Uw sterkte op voor Efraïm en Benjamin en Menasse, wek op Uw macht en ga tot zaliging voor ons’, (Psalm 80:2-4) eveneens; ook daar is Jozef de geestelijke mens; Efraïm, Benjamin en Menasse zijn de drie dingen die van die Kerk zijn.

Bij dezelfde:

‘Heft een gezang aan en geeft de trommel, de liefelijke harp met de luit, blaast de bazuin in de maand, in de rusttijd tot de dag van ons feest, omdat dit een statuut voor Israël is, een gericht voor de God Jakobs; Hij heeft het gezet tot een getuigenis voor Jozef, als Hij uitgegaan was tegen het land van Egypte; één lip die ik niet kende, heb ik gehoord’, (Psalm 81:3-6);

dat Jozef hier de geestelijke Kerk of de geestelijke mens is, blijkt daar uit elk woord en elke uitdrukking, want er zijn in het Woord woorden die de geestelijke dingen uitdrukken en er zijn woorden die de hemelse dingen uitdrukken en wel voortdurend waar dan ook; hier zijn het woorden die de geestelijke dingen uitdrukken, zoals: gezang, trommel, harp met de luit, de bazuin blazen in de maand, op de rusttijd op de dag van het feest; daaruit blijkt ook dat er gehandeld wordt over de geestelijke Kerk, die Jozef is.

Bij Ezechiël:

‘Alzo zei de Heer Jehovih: Dit is de grens tot welke gij het land zult erven, naar de twaalf stammen Israëls, de snoeren voor Jozef’, (Ezechiël 47:13);

daar wordt over het geestelijk rijk van de Heer gehandeld en daarom wordt er gezegd ‘de snoeren voor Jozef’. Het is het Goddelijk Geestelijke van de Heer dat ook Zijn Koningschap wordt genoemd, want het Koningschap van de Heer is het Goddelijk Ware, maar het Priesterlijke van Hem is het Goddelijk Goede, nrs. 2015, 3009, 3670. Het is het Koningschap zelf van de Heer, dat door Jozef wordt uitgebeeld, daarin dat hij koning in het land van Egypte werd, over welke uitbeelding, vanuit de Goddelijke barmhartigheid van de Heer, elders. Wat het Goddelijk Geestelijke van de Heer of het Goddelijk Ware aangaat, dat in de hoogste zin door Jozef wordt uitgebeeld, dat is niet ín de Heer, maar úit de Heer; want de Heer is niet dan het Goddelijk Goede, maar uit het Goddelijk Goede gaat het Goddelijk Ware voort. Het is hiermee, ter vergelijking, gesteld als met de zon en het licht ervan; het licht is niet in de zon, maar het gaat uit de zon voort; of zoals met vuur; het schijnsel is niet in het vuur, maar het schijnsel gaat uit het vuur voort; het Goddelijk Goede zelf wordt ook in het Woord vergeleken met de zon en ook met vuur en ook zon en vuur genoemd; het hemelse rijk van de Heer leeft vanuit het goede dat uit de Heer voortgaat, het geestelijk rijk echter uit het ware daaruit; en daarom verschijnt de Heer in het andere leven aan de hemelsen als Zon, maar aan de geestelijken als Maan; zie de nrs. 1053, 1521, 1529-1531, 3636, 3643; want het is de warmte en het licht die uit de zon voortgaan; vergelijkenderwijs is de warmte het goede van de liefde, dat ook de hemelse en geestelijke warmte wordt genoemd; vergelijkenderwijs is het licht het ware daaruit, dat ook het geestelijk licht wordt genoemd, zie de nrs. 3636, 3643; maar in de hemelse warmte en het geestelijk licht welke voortgaan uit de Heer als uit een zon in het andere leven, is het goede van de liefde en het ware van het geloof, dus de wijsheid en het inzicht, nrs. 1521-1523, 1542, 1619-1632, 2776, 3138, 3190, 3195, 3222, 3223, 3339, 3485, 3636, 3643, 3862; want de dingen die uit de Heer voortgaan, zijn levend; daaruit kan vaststaan wat het Goddelijk Geestelijke is en vanwaar het geestelijk rijk en het hemels rijk is en dat het geestelijk rijk het goede van het geloof is, dat wil zeggen, de naastenliefde, die uit de Heer rechtsreeks invloeit en ook indirect door het hemelse rijk. Het Goddelijk Geestelijke dat uit de Heer voortgaat, wordt in het Woord ‘de Geest der Waarheid’ genoemd en het is het Heilig Ware en dit is niet van de een of andere geest, maar het is van de Heer door de uit de Heer gezonden geest, zoals kan vaststaan uit de woorden van de Heer zelf bij Johannes:

‘Wanneer Hij komen zal, de Geest der Waarheid, zal Hij u in al de waarheid leiden, want Hij zal niet uit Zichzelf spreken, maar zo wat Hij zal gehoord hebben, zal Hij spreken; Hij zal u ook de toekomende dingen verkondigen; Hij zal Mij verheerlijken, omdat Hij uit het Mijne zal nemen en het u verkondigen zal’, (Johannes 16:13, 14).

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl