Van Swedenborgs Werken

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus #3864

Bestudeer deze passage

  
/ 10837  
  

3864. Mijn verdrukking, namelijk daar Jehovah heeft gezien; dat dit betekent de staat van het bereiken van het goede, staat vast uit de betekenis van de verdrukking, namelijk de verzoeking, nr. 1846;

en omdat deze het middel is om het goede te bereiken, wordt hier door mijn verdrukking aangeduid de staat van het ware, dat het uiterlijke is, komen tot het goede, dat het innerlijke is.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl

Van Swedenborgs Werken

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus #5286

Bestudeer deze passage

  
/ 10837  
  

5286. En nu zie Farao; dat dit het vooruitzien van het natuurlijke betekent, staat vast uit de betekenis van zien, namelijk vooruitzien, want zien sluit hier het actieve in, namelijk opdat men het zal doen; wanneer zien echter niet insluit dat iets moet worden gedaan, betekent het verstaan en bemerken, zoals in de nrs. 2150, 2325, 2807, 3764, 3863, 4403-4421, 4567, 4723, 5114 is getoond. Met het vooruitzien van het natuurlijke is het als volgt gesteld: het natuurlijke van de mens of zijn natuurlijk gemoed, dat beneden zijn redelijk gemoed is, ziet niet wat ook vooruit vanuit zich, hoewel het wel zo schijnt alsof het dit uit zich doet, maar dit vooruitzien is uit het innerlijke; dit ziet vooruit in het uiterlijke, bijna zoals een mens zichzelf in een spiegel ziet, waarin het beeld verschijnt alsof het daar was; dit wordt eveneens in de innerlijke zin daarmee voorgesteld dat Jozef het tot Farao zegt en door Jozef wordt het hemelse van het geestelijke uitgebeeld, dat innerlijk is en door Farao het natuurlijke dat uiterlijk is; en Jozef verscheen aan Farao als die inzichtsvolle en wijze man zelf over wie wordt gesproken.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl

Van Swedenborgs Werken

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus #2807

Bestudeer deze passage

  
/ 10837  
  

2807. Dat de woorden ‘Abraham zei: God zal voor Zichzelven een dier ten brandoffer zien, mijn zoon’ het antwoord betekenen, dat het Goddelijk Menselijke in hen zal voorzien die geheiligd zullen worden, blijkt uit de betekenis van ‘voor zichzelven zien’, wanneer het op God betrekking heeft, dan namelijk is het vooruitzien en voorzien; want zien is in de naastgelegen innerlijke zin, verstaan, zie nrs. 2150, 2325; in een nog innerlijker zin echter is het geloof hebben, nrs. 897, 2325; maar in de hoogste zin is het vooruitzien en voorzien. Verder uit de betekenis van ‘het dier ten brandoffer’, namelijk diegenen uit het menselijk geslacht die geheiligd zullen worden, waarover zojuist hiervoor in nr. 2805.

Dat onder het dier ten brandoffer hier de geestelijken worden verstaan, blijkt duidelijk uit hetgeen volgt. De dieren ten brand- en slachtoffer betekenden verschillende dingen, namelijk iets anders het lam, iets anders het schaap, iets anders het bokje en de geit en iets anders ram en geitenbok en ook iets anders een os en ook een var en een kalf; iets anders ook de jongen van duiven en de tortelduiven. Dat zij elk wat anders betekenden, kan duidelijk hieruit blijken, dat er nadrukkelijk werd bepaald, welk soort zij offeren zouden op elke dag, bij elk feest, bij verzoeningen, bij reinigingen, bij inwijdingen en bij overige gelegenheden. Deze soorten zouden nooit met zoveel nadruk bepaald zijn, wanneer zij niet een voor een iets bijzonders zouden betekenen. Het is duidelijk, dat alle riten of soorten van uiterlijke eredienst, die in de Oude Kerk bestonden en later in de Joodse Kerk, de Heer uitbeeldden, dus vooral de brand- en slachtoffers, want deze waren de voornaamste dingen van de eredienst bij de Hebreeuwse natie; en daar zij de Heer uitbeeldden, beeldden zij tevens bij de mensen de dingen uit die van de Heer zijn, namelijk de hemelse dingen van de liefde en de geestelijke dingen van het geloof, en dus de mensen zelf die van dien aard waren of van dien aard moesten zijn; dit is de reden, waarom door het schaap hier de geestelijken worden aangeduid, dat wil zeggen, zij die tot de geestelijke Kerk van de Heer behoren. Dat de woorden ‘God zal voor Zichzelven een dier ten brandoffer zien, mijn zoon’ betekenen, dat het Goddelijk Menselijke zal voorzien, kan hieruit blijken, dat hier niet gezegd wordt, dat Jehovah zien zal, maar dat God zal zien. Wanneer beiden genoemd worden, zoals in dit hoofdstuk, dan wordt onder Jehovah hetzelfde verstaan als onder de Vader en door God hetzelfde als onder de Zoon, dus hier het Goddelijk Menselijke; en dit omdat gehandeld wordt over de geestelijke mens en dat hem de zaligheid gewordt door het Goddelijk Menselijke, zie de nrs. 2661, 2716.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl