Van Swedenborgs Werken

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus #3201

Bestudeer deze passage

  
/ 10837  
  

3201. Vers 64, 65. En Rebekka hief haar ogen op en zij zag Izaäk en zij viel van de kameel af. En zij zei tot de knecht: Wie is die man, die daar in het veld ons tegemoet wandelt; en de knecht zei: Dat is mijn heer; en zij nam de sluier en bedekte zich. Rebekka hief haar ogen op en zij zag Izaäk, betekent de wederkerige aandacht van de aandoening van het ware; en zij viel van de kameel af, betekent haar scheiding van de wetenschappelijke dingen in de natuurlijke mens, tot de innerlijke gewaarwording van het redelijk goede; en zij zei tot de knecht, betekent het onderzoek door het Goddelijk Natuurlijke; wie is die man die daar in het veld ons tegemoet wandelt, betekent, ten aanzien van het redelijke, dat alleen in het goede was; en de knecht zei: Dat is mijn heer, betekent de erkenning; en zij nam de sluier en bedekte zich, betekent de schijnbaarheden van het ware.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl

De Bijbel

 

Genesis 24:8

Studie

       

8 Maar indien de vrouw u niet volgen wil, zo zult gij rein zijn van dezen mijn eed; alleenlijk breng mijn zoon daar niet weder heen.

Van Swedenborgs Werken

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus #3066

Bestudeer deze passage

  
/ 10837  
  

3066. Dat de woorden ‘en de dochters van de mannen van de stad zijn uitgaande om wateren te putten’ de aandoeningen van het ware betekenen en het onderricht daardoor, blijkt uit de betekenis van de dochters, namelijk de aandoeningen, zie de nrs. 489-491, 2362;

uit de betekenis van de mannen van de stad, namelijk de waarheden; de inwoners van de stad worden in het Woord soms mannen der stad genoemd, soms bewoners der stad; wanneer zij mannen der stad genoemd worden, betekenen zij waarheden, wanneer zij bewoners der stad worden genoemd, goedheden; wat mannen betekenen, zie de nrs. 265, 749, 915, 1007, 2517; wat bewoners, nrs. 2268, 2451, 2712; wat de stad, nrs. 402, 2450, 2943;

en uit de betekenis van wateren putten, te weten onderricht worden, waarover eerder in nr. 3058. Hieruit blijkt duidelijk dat door ‘de dochters van de mannen van de stad, uitgaande om wateren te putten’ de aandoeningen van het ware worden aangeduid en het onderricht hierdoor. Nooit wordt iemand door waarheden onderricht, maar door aandoeningen van het ware; want waarheden zonder aandoening komen weliswaar tot het oor als een klank, maar treden het geheugen niet binnen; maar wat maakt dat ze in het geheugen binnengaan en daarin vasthangen, is de aandoening; want het goede van de aandoening is als een aardbodem, waarin de waarheden als zaden worden ingezaaid; maar zoals de aardbodem is, dat wil zeggen zoals de aandoening is, zo is het voortbrengsel van het ingezaaide. Het einddoel of het nut bepaalt de hoedanigheid van de aardbodem of de hoedanigheid van de aandoening, dus de hoedanigheid van het voortbrengsel van het ingezaaide; of in andere woorden, de liefde zelf bepaalt het, want de liefde is in alle dingen het einddoel en het nut; want niets wordt als einddoel en als nut beschouwd dan datgene wat bemind wordt.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl