Van Swedenborgs Werken

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus #3201

Bestudeer deze passage

  
/ 10837  
  

3201. Vers 64, 65. En Rebekka hief haar ogen op en zij zag Izaäk en zij viel van de kameel af. En zij zei tot de knecht: Wie is die man, die daar in het veld ons tegemoet wandelt; en de knecht zei: Dat is mijn heer; en zij nam de sluier en bedekte zich. Rebekka hief haar ogen op en zij zag Izaäk, betekent de wederkerige aandacht van de aandoening van het ware; en zij viel van de kameel af, betekent haar scheiding van de wetenschappelijke dingen in de natuurlijke mens, tot de innerlijke gewaarwording van het redelijk goede; en zij zei tot de knecht, betekent het onderzoek door het Goddelijk Natuurlijke; wie is die man die daar in het veld ons tegemoet wandelt, betekent, ten aanzien van het redelijke, dat alleen in het goede was; en de knecht zei: Dat is mijn heer, betekent de erkenning; en zij nam de sluier en bedekte zich, betekent de schijnbaarheden van het ware.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl

De Bijbel

 

Genesis 24:41

Studie

       

41 Dan zult gij van mijn eed rein zijn, wanneer gij tot mijn geslacht zult gegaan zijn; en indien zij haar u niet geven, zo zult gij rein zijn van mijn eed.

Van Swedenborgs Werken

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus #340

Bestudeer deze passage

  
/ 10837  
  

340. Zij zei: Ik heb een man verkregen, Jehovah, betekent, dat het geloof bij hen, die men Kaïn noemde, gekend en erkend werd als iets dat op zichzelf staat, hetgeen blijkt uit de voorafgaande paragrafen van dit hoofdstuk. Eerst wisten zij om zo te zeggen niet wat geloof was, omdat zij een innerlijke gewaarwording hadden van alle dingen die van het geloof zijn; maar toen zij van het geloof een bepaalde leer gingen maken, haalden zij de dingen waarvan zij een innerlijke gewaarwording hadden, tevoorschijn, en zetten deze in een leer om en noemden dit:

‘Ik heb een man verkregen, Jehovah’, alsof zij iets nieuws hadden uitgevonden; en zo werd tot wetenschap, wat in het hart was geschreven. In de oudheid gaf men aan al het nieuwe een naam, en wat die namen inhielden, legden zij als volgt uit: bijvoorbeeld wat Ismaël betekent, dat Jehovah haar verdrukking heeft aangehoord, (Genesis 16:11);

wat Ruben:

‘Jehovah heeft mijn verdrukking aangezien’, (Genesis 29:32);

wat Simeon:

‘Jehovah heeft gehoord dat ik minder bemind was’, (vers 33); wat Juda:

‘Ditmaal zal ik Jehovah belijden’, ( vers 35). Het door Mozes gebouwde altaar werd genoemd:

‘Jehovah de banier’, (Exodus 17:15). Hier wordt de geloofsleer zelf genoemd: ik heb een man verkregen, Jehovah, of Kaïn.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl