Van Swedenborgs Werken

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus #3201

Bestudeer deze passage

  
/ 10837  
  

3201. Vers 64, 65. En Rebekka hief haar ogen op en zij zag Izaäk en zij viel van de kameel af. En zij zei tot de knecht: Wie is die man, die daar in het veld ons tegemoet wandelt; en de knecht zei: Dat is mijn heer; en zij nam de sluier en bedekte zich. Rebekka hief haar ogen op en zij zag Izaäk, betekent de wederkerige aandacht van de aandoening van het ware; en zij viel van de kameel af, betekent haar scheiding van de wetenschappelijke dingen in de natuurlijke mens, tot de innerlijke gewaarwording van het redelijk goede; en zij zei tot de knecht, betekent het onderzoek door het Goddelijk Natuurlijke; wie is die man die daar in het veld ons tegemoet wandelt, betekent, ten aanzien van het redelijke, dat alleen in het goede was; en de knecht zei: Dat is mijn heer, betekent de erkenning; en zij nam de sluier en bedekte zich, betekent de schijnbaarheden van het ware.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl

De Bijbel

 

Genesis 24:31

Studie

       

31 En hij zeide: Kom in, gij, gezegende des HEEREN! waarom zoudt gij buiten staan? want ik heb het huis bereid, en de plaats voor de kemelen.

Van Swedenborgs Werken

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus #3102

Bestudeer deze passage

  
/ 10837  
  

3102. Dat de woorden ‘en het geschiedde, als de kamelen voleindigd hadden te drinken’ de erkenning betekenen door de verlichting in de algemene wetenschappelijke dingen, blijkt hieruit, dat de twee uitdrukkingen ‘het geschiedde’ en ‘voleindigd hadden’ het achtereenvolgende betekenen en het einde insluiten van de handeling die voorafgaat en het begin van de handeling die volgt, waarover eerder in nr. 3093; dus hier de erkenning, zoals eerder werd aangetoond. Uit de betekenis van de kamelen, namelijk de algemene wetenschappelijke dingen, waarover de nrs. 3048, 3071;

en uit de betekenis van drinken, namelijk hier hetzelfde als water putten, zoals eerder in nr. 3097 en ook uitdrinken, nrs. 3058, 3071, namelijk verlicht worden. Hieruit blijkt duidelijk dat door deze woorden ‘en het geschiedde, als de kamelen voleindigd hadden te drinken’ de erkenning wordt aangeduid, namelijk van het Goddelijk Ware door de verlichting in de algemene wetenschappelijke dingen. Het is hiermee als volgt gesteld: van elk ware dat uit de natuurlijke mens, dat wil zeggen, uit de wetenschappelijke dingen of uit de erkentenissen en de leerstellige dingen - want deze behoren tot de natuurlijke mens - in de redelijke mens wordt opgeheven en daar opgenomen, moet eerst erkend worden, welk ware het is en of het al dan niet met het goede daar samenstemt. Wanneer het samenstemt, wordt het opgenomen en wanneer het niet samenstemt, wordt het verworpen. Er zijn verschillende schijnbare waarheden in een enkele groep, maar alleen die worden verbonden die het goede daar erkennen en die elkaar dus wederkerig liefhebben. Opdat men echter erkennen kan dat zij van dien aard zijn, moet er verlichting zijn in de natuurlijke mens, waardoor alle dingen daar tot in bijzonderheden met één blik overzien kunnen worden en er dus een keuze kan zijn. Deze verlichting in de natuurlijke mens komt voort uit het goede, maar wel door middel van het ware, zie nr. 3094. Het is deze verlichting, die daarmee wordt aangeduid, dat Rebekka voor de kamelen putte, hen drenkte of hun te drinken gaf.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl