Van Swedenborgs Werken

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus #3201

Bestudeer deze passage

  
/ 10837  
  

3201. Vers 64, 65. En Rebekka hief haar ogen op en zij zag Izaäk en zij viel van de kameel af. En zij zei tot de knecht: Wie is die man, die daar in het veld ons tegemoet wandelt; en de knecht zei: Dat is mijn heer; en zij nam de sluier en bedekte zich. Rebekka hief haar ogen op en zij zag Izaäk, betekent de wederkerige aandacht van de aandoening van het ware; en zij viel van de kameel af, betekent haar scheiding van de wetenschappelijke dingen in de natuurlijke mens, tot de innerlijke gewaarwording van het redelijk goede; en zij zei tot de knecht, betekent het onderzoek door het Goddelijk Natuurlijke; wie is die man die daar in het veld ons tegemoet wandelt, betekent, ten aanzien van het redelijke, dat alleen in het goede was; en de knecht zei: Dat is mijn heer, betekent de erkenning; en zij nam de sluier en bedekte zich, betekent de schijnbaarheden van het ware.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl

De Bijbel

 

Genesis 24:11

Studie

       

11 En hij deed de kemelen nederknielen buiten de stad, bij een waterput, des avondtijds, ten tijde, als de putsters uitkwamen.

Van Swedenborgs Werken

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus #3210

Bestudeer deze passage

  
/ 10837  
  

3210. Dat de woorden ‘en Izaäk bracht haar in de tent van zijn moeder Sarah’ het heiligdom van het ware in het Goddelijk Menselijke betekenen, blijkt uit de betekenis van de tent, namelijk het heilige, waarover de nrs. 414, 1102, 2145, 2152, 2576; dus het heiligdom; en uit de betekenis van Sarah, de moeder, namelijk het Goddelijk ware, waarover de nrs. 1468, 1901, 2063, 2065, 2904, waaruit het Goddelijk Menselijke geboren was, waarvan het redelijke wordt uitgebeeld door de zoon Izaäk. Hieruit blijkt duidelijk dat ‘Izaäk bracht haar in de tent van zijn moeder Sarah’ betekent, dat het redelijk goede het ware – door Rebekka uitgebeeld – bij zich in het heiligdom van het ware bracht. Wat het heiligdom van het ware is, kan blijken uit wat eerder in nr. 3194 is gezegd over het Goddelijk Menselijke van de Heer, namelijk dat het eigenlijke Goddelijke zelf het goede en het ware heeft en dat de Heer ten aanzien van het Goddelijk Menselijke uitging van het Goddelijk Goede en geboren werd – namelijk ten aanzien van het Goddelijk Menselijke – uit het Goddelijk ware, of wat hetzelfde is, dat het Zijn zelf van de Heer het Goddelijk Goede was, maar het Bestaan zelf het Goddelijk Ware en dus het redelijk Goddelijk Goede, waarmee Hij het Goddelijk Ware uit het menselijke verbond. Over deze allerdiepste verborgenheden kan niet meer gezegd worden; slechts dit dat het eigenlijk Goddelijk Goede en Ware zelf in het Goddelijk Menselijke van de Heer, waarmee het ware uit het menselijke verbonden werd, datgene is, dat werd aangeduid door het heiligdom, hetgeen het heilige der heiligen was in de tabernakel en in de tempel; en de hoedanigheid ervan werd uitgebeeld door de dingen die daarin waren, zoals door het gouden altaar, door de tafel waarop de toonbroden lagen, door de kandelaar en nog innerlijker door het verzoendeksel en door de ark en het allerinnerlijkst door de Getuigenis, die de Wet was, verkondigd van Sinaï uit en dit was het eigenlijke heilige der heiligen, of het heiligdom van het ware.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl