Van Swedenborgs Werken

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus #3199

Bestudeer deze passage

  
/ 10837  
  

3199. Dat de woorden ‘en ziet, de kamelen kwamen’ betekenen, gericht op de algemene wetenschappelijke dingen in de natuurlijke mens, blijkt uit de betekenis van de kamelen, namelijk de algemene wetenschappelijke dingen in de natuurlijke mens, waarover de nrs. 3048, 3071;

de aandacht was daarop gericht, omdat het ware daar vandaan verwacht werd, zoals blijkt uit wat eerder in dit hoofdstuk herhaaldelijk gezegd is en aangetoond.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl

Van Swedenborgs Werken

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus #3071

Bestudeer deze passage

  
/ 10837  
  

3071. Dat de woorden ‘en ik zal ook uw kamelen drenken’ de daaruit voortvloeiende verlichting van alle wetenschappelijke dingen in de natuurlijke mens betekenen, blijkt uit de betekenis van de kamelen, namelijk de algemene wetenschappelijke dingen, dus deze dingen in het algemeen of alle, waarover eerder in nr. 3048;

en uit de betekenis van drenken, namelijk verlichten; dat water putten onderrichten is, werd eerder in nr. 3058 aangetoond; dus wil drenken zeggen: verlichten; want de verlichting komt door onderricht.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl

Van Swedenborgs Werken

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus #2760

Bestudeer deze passage

  
/ 10837  
  

VOORREDE BIJ HET DERDE DEEL

Hoezeer degenen in zinsbegoochelingen gevangen zijn, die alleen in de zin van de letter blijven en niet de innerlijke zin uitvorsen door andere plaatsen, waarin deze in het Woord verklaard worden, kan ten duidelijkste blijken uit de zovele ketterijen, waarvan elk haar dogma bevestigt vanuit de letterlijke zin van het Woord; vooral komt dit uit in deze grote ketterij, die de onzinnige en helse eigen- en wereldliefde heeft afgeleid uit de woorden van de Heer tot Petrus:

‘Ik zeg u, dat gij zijt Petrus, en op deze petra zal Ik Mijn Kerk bouwen, en de poorten van de hel zullen dezelve niet overweldigen; en Ik zal u geven de sleutels van het koninkrijk der hemelen; en zo wat gij zult binden op de aarde, zal in de hemelen gebonden zijn; en zo wat gij ontbinden zult op de aarde, zal in de hemelen ontbonden zijn’, (Mattheüs 16:15-19). Degenen die aan de letterlijke zin vasthouden, menen dat deze dingen met betrekking tot Petrus zijn gezegd en dat zo’n grote macht aan hem gegeven was, hoewel zij heel goed weten, dat Petrus een uiterst eenvoudig mens was en dat hij nooit een dergelijke macht uitoefende en dat het uitoefenen daarvan tegen het Goddelijke indruist. Niettemin willen zij, daar het uit de onzinnige en helse eigen- en wereldliefde voortkomt, zichzelf de hoogste macht op de aarde en in de hemel aanmatigen en zichzelf goden maken; zij leggen dit overeenkomstig de letterlijke zin uit en verdedigen het met felheid; terwijl toch de innerlijke zin van die woorden deze is: dat het Geloof zelf in de Heer – dat alleen bij hen is, die in de liefde tot de Heer en in de liefde jegens de naaste zijn – deze macht heeft, en eigenlijk niet het geloof, maar de Heer, van wie het geloof komt. Onder Petrus wordt hier dat geloof verstaan, zoals overal elders in het Woord; hierop wordt de Kerk gebouwd en hiertegen vermogen de poorten van de hel niets; en dit geloof heeft de sleutels van het rijk der hemelen; het sluit de hemel opdat geen boosheden en valsheden binnendringen en het opent de hemel voor de goedheden en waarheden; dit is de innerlijke zin van deze woorden. De twaalf apostelen, evenals de twaalf stammen van Israël, beeldden niets anders uit dan al de dingen van een dergelijk geloof, nrs. 577, 2089, 2129, 2130 aan het einde; Petrus het geloof zelf; Jacobus de naastenliefde en Johannes de goedheden van de naastenliefde, zie de voorrede tot het 18de hoofdstuk van Genesis, evenzo als Ruben, Simeon en Levi, de eerstgeboren zonen van Jakob, in de uitbeeldende Joodse en Israëlitische Kerk, hetgeen uit duizend plaatsen in het Woord kan vaststaan; en daar Petrus het geloof voorstelde, werden deze woorden tot hem gezegd. Hieruit blijkt duidelijk, in welke een duisternis diegenen zich storten en anderen met hen, die alle dingen overeenkomstig de letter uitleggen, zoals degenen, die dit doen met deze tot Petrus gerichte woorden, waardoor zij de macht om het menselijk geslacht zalig te maken van de Heer wegnemen en deze zichzelf aanmatigen. DERDE DEEL

2760. GENESIS TWEEËNTWINTIGSTE HOOFDSTUK

Bij Johannes in de Openbaring wordt het Woord ten aanzien van de innerlijke zin als volgt beschreven:

‘Ik zag de hemel geopend; en ziet, een wit paard, en die op hetzelve zat, was genaamd Getrouw en Waar, en Hij oordeelt en voert krijg in gerechtigheid. Zijn ogen waren een vlam des vuurs, en op Zijn hoofd waren vele diademen; en Hij had een naam geschreven, die niemand wist, dan Hijzelf; en Hij was omkleed met een kleed, dat met bloed geverfd was, en Zijn naam wordt genoemd het ‘Woord Gods’. En de heirlegers, die in de hemelen zijn, volgden Hem op witte paarden, gekleed met wit en rein fijn lijnwaad; en Hij heeft op Zijn kleed en op Zijn dij een naam geschreven ‘Koning der koningen en Heer der heren’, (Johannes 19:11-14, 16). Wat elk van deze dingen insluit, kan niemand weten, dan alleen uit de innerlijke zin. Het is duidelijk, dat elk afzonderlijk iets is dat uitbeeldt en aanduidt, namelijk dat de hemel geopend was, dat het paard wit was, dat Hij die daarop zat, Getrouw en Waar was en in gerechtigheid oordeelt en krijg voert; dat Zijn ogen een vlam des vuurs waren, dat op Zijn hoofd vele diademen waren, dat Hij een naam geschreven had, die niemand wist; dat Hij omkleed was met een kleed, dat met bloed geverfd was; dat de heirlegers die in de hemelen zijn, Hem volgden op witte paarden en dat Hij op Zijn kleed en op Zijn dij een naam geschreven had. Het wordt openlijk gezegd dat dit het Woord is en dat het de Heer is, die het Woord is, want er wordt gezegd:

‘Zijn naam wordt genoemd het Woord Gods’; daarna:

‘Hij heeft op Zijn kleed en op Zijn dij een naam geschreven, Koning der koningen en Heer der heren’. Uit de uitleg van elk van deze woorden blijkt duidelijk, dat hier het Woord ten aanzien van de innerlijke zin wordt beschreven. Dat de hemel geopend was, beeldt uit en betekent, dat de innerlijke zin van het Woord niet gezien wordt dan in de hemel en door hen voor wie de hemel geopend is, dat wil zeggen, die in de liefde tot en vandaar in het geloof in de Heer zijn. Het paard dat wit was, beeldt uit en betekent het verstaan van het Woord ten aanzien van de innerlijke dingen; dat het witte paard dit is, zal uit hetgeen volgt duidelijk blijken. Dat hij, die op hetzelve zat, het Woord is en de Heer, die het Woord is, is duidelijk; Hij wordt ‘getrouw en uit gerechtigheid oordelend’ genoemd, vanwege het goede, en ‘waar en uit gerechtigheid krijg voerend’, vanwege het ware; op Zijn hoofd vele diademen, betekent alle dingen van het geloof; Hij had een naam geschreven die niemand dan Hijzelf wist, betekent, dat niemand ziet van welke aard het Woord in de innerlijke zin is, dan alleen Hijzelf en degene aan wie Hij het openbaart. Hij was omkleed met een kleed dat met bloed was geverfd, betekent het Woord in de letter; de heirlegers in de hemelen die Hem volgden op witte paarden, betekenen degenen, die in het verstand van het Woord zijn naar de innerlijke dingen; gekleed met wit en rein fijn lijnwaad, betekent dezelfden in de liefde en vandaar in het geloof; de naam geschreven op het kleed en op de dij, betekent het ware en het goede. Hieruit en uit hetgeen hieraan voorafgaat en volgt, blijkt duidelijk, dat omstreeks de laatste tijd de innerlijke zin van het Woord geopend wordt; en wat dan gebeuren zal, wordt daar ook beschreven in de verzen 17 tot en met 21.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl