Van Swedenborgs Werken

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus #3020

Bestudeer deze passage

  
/ 10837  
  

3020. Dat de woorden ‘de bedienaar van alles, wat hij had’ de diensten van de natuurlijke mens betekenen, blijkt uit de betekenis van bedienen en wel van alles bedienen, namelijk het vervullen van diensten of plichten. Dat het met de natuurlijke mens ten aanzien van de redelijke, of wat hetzelfde is, met de uiterlijke mens ten aanzien van de innerlijke, soortgelijk gesteld is als met een dienaar in het huis, zie nr. 1795. Alle dingen die in de mens zijn, gedragen zich als één huis, dat wil zeggen, als één familie, namelijk dat er iemand is, die de plicht van heer des huizes vervult en anderen die de plicht van knechten vervullen. Het redelijk gemoed zelf is dat, wat alle dingen beschikt zoals een heer des huizes en die door de invloeiing in het natuurlijk gemoed ordent, maar het is het natuurlijk gemoed dat dient en bedient. Daar het natuurlijk gemoed onderscheiden is van het redelijk gemoed en een graad lager is dan dit en ook als vanuit het eigene handelt, wordt ter vergelijking ‘een knecht, de oudste van het huis’ genoemd en bedienaar van alles, wat het redelijk gemoed daar heeft. Dat het natuurlijk gemoed van het redelijk gemoed is onderscheiden en van een lagere graad is en in een zeker eigene is, kan blijken uit de dingen die zich daarin bevinden en uit de diensten ervan. De dingen die daarin zijn, zijn alle wetenschappelijke dingen, dus ook alle erkentenissen van elke soort, in één woord, alle dingen en elke bijzonderheid, die tot het uiterlijke of lichamelijke geheugen behoren, waarover nr. 2471, 2480. Tot dit gemoed behoort ook al wat tot de verbeelding behoort, wat het innerlijk zinnelijke bij de mens is en die vooral sterk is bij knapen en in de eerste jaren van zijn jongeman zijn. Tot dit gemoed behoren ook alle natuurlijke aandoeningen, die de mens met de redeloze dieren gemeen heeft; hieruit blijkt duidelijk, welke de diensten ervan zijn. Het redelijk gemoed is echter innerlijker; de erkentenissen die daarin zijn, liggen niet voor de mens open, maar zijn, zolang hij in het lichaam leeft, onwaarneembaar; want het zijn alle dingen, in het algemeen en in het bijzonder, die tot het innerlijk geheugen behoren, waarover de nrs. 2470, 2471, 2473, 2474, 2489, 2490. Tot dit gemoed behoort ook al het denkvermogen, dat gevoelig is voor het behoorlijke en rechtvaardige en eveneens voor het ware en goede; evenzo alle geestelijke aandoeningen, die eigenlijk menselijk zijn en waardoor de mens van de redeloze dieren wordt onderscheiden. Door deze dingen vloeit dit gemoed in het natuurlijk gemoed en wekt de dingen op die daarin zijn en beschouwt ze met een zekere bespiegeling en oordeelt en besluit op deze wijze. Dat deze beide gemoederen onderscheiden zijn, blijkt duidelijk hieruit, dat bij velen het natuurlijk gemoed over het redelijk gemoed heerst, of wat hetzelfde is, de uiterlijke mens over de innerlijke; en dat het alleen bij diegenen niet heerst maar dient, die in het goede van de naastenliefde zijn, dat wil zeggen, die zich door de Heer laten leiden.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl

Van Swedenborgs Werken

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus #10235

Bestudeer deze passage

  
/ 10837  
  

10235. En maken zult gij een wasvat van brons; dat dit betekent het goede van de natuurlijke mens, waarin de zuivering is, staat vast uit de betekenis van het wasvat, waarin het water voor de wassing is, namelijk het natuurlijke van de mens, waarover hierna; en uit de betekenis van het brons, namelijk het goede ervan, nrs. 425, 1551.

In wat nu volgt wordt er gehandeld over de wassing en er wordt gezegd dat Aharon en zijn zonen hun handen en hun voeten zouden wassen wanneer zij binnentraden in de tent der samenkomst of wanneer zij naderden tot het altaar om te bedienen en elders wordt gezegd dat degenen die onrein zijn geworden zich en de klederen zouden wassen en dat zij zo rein zouden zijn.

Hieruit kan vaststaan dat de wassing de zuivering van de boosheden heeft uitgebeeld, dus de wassing van het lichaam en van de klederen de zuivering van het hart en van het gemoed.

Eenieder die vanuit enige verlichting denkt, kan zien, dat door de wassing niet de boosheden van het hart en van het gemoed waren afgewist, maar slechts het vuil van het lichaam en van de klederen en dat nadat dit was afgewist, toch de boosheden achterbleven en dat de boosheden geenszins door wateren konden worden afgespoeld, maar door de boetedoening.

Hieruit blijkt opnieuw, dat de dingen die bij de Israëlitische natie waren ingesteld, uiterlijke dingen zijn geweest die de innerlijke dingen hebben uitgebeeld en dat de innerlijke dingen de heilige dingen zelf van de Kerk bij hen waren en niet de uiterlijke dingen zonder die; maar dat die natie toch al het heilige in de uiterlijke dingen en niets in de innerlijke dingen heeft gesteld, staat vast uit de woorden van de Heer bij Mattheüs: ‘Wee u, gij schriftgeleerden en farizeeërs, gij geveinsden, gij zuivert het uiterlijke van de drinkbeker en van de schotel, de innerlijke dingen echter zijn vol van roof en onmatigheid.

Gij blinde farizeeër, zuiver eerst het inwendige van de beker en van de schotel, opdat ook het uitwendige rein zal worden.

Gij maakt u de witgepleisterde graven gelijk, die van buiten wel schoon schijnen, maar van binnen zijn zij vol doodsbeenderen en alle onreinheid’, (Mattheüs 23:25-27; Markus 7:2-8; Lukas 11:39).

Dat het wasvat het natuurlijke betekent, is omdat met de wassing daarin de zuivering van de boosheden wordt aangeduid en deze zuivering vindt plaats in het natuurlijke en bovendien worden met de vaten in het algemeen de dingen aangeduid die van de natuurlijke mens zijn, nrs. 3068, 3079, 9394; aangezien het natuurlijke de ontvanger is van de geestelijke dingen die van de innerlijke mens zijn.

Onder het natuurlijke wordt het uiterlijke van de mens verstaan, dat wil zeggen, dat wat de uiterlijke mens wordt genoemd.

Het kan vreemd klinken, dat met het wasvat het natuurlijke van de mens wordt aangeduid; maar men moet weten dat in de innerlijke zin hier wordt gehandeld over de zuivering van de boosheden en het is de mens die gezuiverd wordt.

Daaruit volgt, dat er iets van de mens wordt aangeduid met dat waarin de wassing plaatsvond, waarmee de zuivering wordt aangeduid.

Dat dit het natuurlijke is, komt omdat daarin, zoals gezegd, de zuivering plaatsvindt.

Bovendien betekenden alle dingen die ter wille van de eredienst bij de Israëlitische en Joodse natie waren opgebouwd, dingen zijn van de hemel en de Kerk, dus zulke dingen die bij de mens zijn; want indien zij niet iets bij de mens hadden betekend, dan zouden zij niet iets hebben uitgebeeld.

Aangezien met het wasvat het natuurlijke van de mens wordt aangeduid, met de wateren in het wasvat de waarheden die van het geloof zijn en met de wassing de zuivering van de boosheden, kan men vandaar weten wat er was aangeduid met de ‘bronzen zee’ naast de tempel en eveneens met de twaalf ossen die haar droegen; evenzo wat met de tien overige wasvaten, die ook naast de tempel waren gesteld en met de daarin gegraveerde leeuwen, ossen en cherubim, voorts met de raderen zoals van een wagen daaronder.

Wat al deze dingen betekenden, is duidelijk wanneer bekend is wat wordt aangeduid met het wasvat, het water en de wassing en wanneer het bekend is, hoe het is gesteld met de zuivering van de boosheden bij de mens, want alle en de afzonderlijke dingen waren uitbeeldend voor de hemelse en de geestelijke dingen.

De door Salomo gemaakte en naast de tempel opgestelde bronzen zee wordt als volgt beschreven: ‘Hij maakte de gegotene zee, tien ellen van rand tot rand, rondom rond, vijf ellen de hoogte; en een snoer van dertig ellen omgaf haar rondom.

Kolokwinten beneden de rand waren rondomgaande, tien ellen omgevende de zee rondom.

Staande op twaalf ossen, drie schouwende het noorden en drie schouwende het westen en drie schouwende het zuiden en drie schouwende het oosten.

De zee echter was op die van boven en al hun achterliggende dingen waren inwaarts.

Haar dikte was een handpalm, haar rand naar het werk van de rand van een kelk, de bloem van een lelie.

Tweeduizend bath bevatte zij en de zee was gesteld aan de rechterschouder van het huis, naar het oosten tegenover het zuiden’, (1 Koningen 7:23-26,39).

Dit vat of dit wasbekken wordt de zee genoemd, omdat met de zee het wetenschappelijke in het algemeen wordt aangeduid en al het wetenschappelijke is van de natuurlijke mens.

Dat de zee het wetenschappelijke in het algemeen is, zie de nrs. 28, 2850, 8184; en dat het wetenschappelijke van de natuurlijke mens is, nrs. 1486, 3019, 3020, 3309, 3310, 5373, 6004, 6023, 6071, 6077, 9918.

Dat dit wasvat was naar het werk van de rand van een kelk, had als oorzaak dat met de kelk, de drinkschaal of de bokaal, ook het wetenschappelijke werd aangeduid dat van de natuurlijke of zinlijke mens is, nrs. 9557, 9996.

Met de twaalf ossen worden alle goedheden aangeduid van de natuurlijke en zinlijke mens in de samenvatting, aangezien zij in de plaats van een voetstuk waren en met het voetstuk wordt datgene aangeduid wat het laatste is en ondersteunt.

Dat twaalf alle dingen in een samenvatting is, zie de nrs. 3272, 3858, 3913; en dat de os het goede van de natuurlijke mens is, nrs. 2781, 9135.

Dat zij schouwden naar alle streken van de wereld, was omdat het goede van de natuurlijke mens de ontvanger is van alle dingen die vanuit de wereld invloeien, zowel die welke betrekking hebben op de goede dingen als die welke betrekking hebben op de ware dingen.

De diameter van tien ellen betekende het volle, nr. 3107 en de omtrek van dertig ellen betekende de volledige samenvatting, nr. 9082.

Tweeduizend bath betekenden de verbinding tussen het goede en het ware, dus de zuivering en de wederverwekking, want de wederverwekking is niets anders dan de verbinding van het goede en het ware.

Tweeduizend betekent hetzelfde als twee, want de vermenigvuldigde getallen betekenen iets eenders als de enkelvoudige waaruit zij zijn, nrs. 5291, 5335, 5708, 7973.

Dat twee de verbinding is, zie de nrs. 5194, 8423.

Dat de bronzen zee was opgesteld aan de rechterschouder naar het oosten tegenover het zuiden, betekende dat zij het was tot de Heer, want de Heer is het Oosten, nrs. 101, 9668; het huis of de tempel is de hemel en de Kerk, waar de Heer is, nr. 3720.

Hieruit kan nu vaststaan, wat met de bronzen zee werd aangeduid, dus wat met het wasvat, namelijk het natuurlijke van de mens, waarin de zuivering plaatsvindt.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl

Van Swedenborgs Werken

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus #5291

Bestudeer deze passage

  
/ 10837  
  

5291. En hij neme het vijfde van het land; dat dit betekent die bewaard en daarna opgeborgen moeten worden, staat vast uit de betekenis van het vijfde nemen, hier sluit dit iets eenders in als ‘vertienden’; vertienden betekent in het Woord overblijfselen maken en overblijfselen maken is ware en goede dingen verzamelen en daarna opbergen; dat de overblijfselen ware en goede dingen zijn die door de Heer zijn opgeborgen in de innerlijke mens, zie de nrs. 468, 530, 560, 561, 661, 1050, 1906, 2284, 5135;

en dat met de tienden in het Woord de overblijfselen worden aangeduid, nrs. 576, 1738, 2280; eender met tien, nrs. 1906, 2284;

vandaar eveneens met vijf, omdat dit getal de helft is van het getal tien; de helft en het dubbele sluiten ten aanzien van de getallen in het Woord iets eenders in, zoals twintig iets eenders is als tien en vier iets eenders als twee, zes iets eenders als drie, vierentwintig iets eenders als twaalf, enzovoort en eveneens iets eenders de nog verder vermenigvuldigde getallen, zoals honderd en ook duizend iets eenders is als tien, tweeënzeventig en ook honderdvierenveertig iets eenders als twaalf; wat dus de samengestelde getallen insluiten, kan men weten uit de enkelvoudige getallen waaruit en waarmee zij zijn vermenigvuldigd; wat ook de meer enkelvoudige getallen insluiten, kan men weten uit de voltallige, zoals wat vijf betekent uit tien en wat tweeënhalf uit vijf, enzovoort. In het algemeen moet men weten dat de vermenigvuldigde getallen iets eenders insluiten, maar voller en dat de gedeelde getallen iets eenders insluiten, maar minder vol. Voor wat betreft vijf in het bijzonder; dit getal heeft een tweevoudige betekenis, het betekent slechts weinig en vandaar iets en het betekent de overblijfselen. Dat het slechts weinig betekent, is vanwege de betrekking tot die getallen die veel betekenen, namelijk tot duizend en tot honderd en vandaar eveneens tot tien; dat duizend en honderd veel betekenen zie de nrs. 2575, 2636;

dat vandaar eveneens tien dit betekent, nrs. 3107, 4638; daarvandaan komt het dat vijf betekent slechts weinig en eveneens iets, nrs. 649, 4638;

dat vijf de overblijfselen betekent, is wanneer het betrekking heeft op tien en tien betekent, zoals eerder gezegd, de overblijfselen; dat alle getallen in het Woord dingen betekenen, zie de nrs. 575, 647, 648, 755, 813, 1963, 1988, 2075, 2252, 3252, 4264, 4495, 4670, 5265. Wie niet weet dat er een innerlijke zin in het Woord is die niet in de letter verschijnt, zal stellig verwonderd zijn dat getallen in het Woord ook dingen betekenen, de oorzaak hiervan is vooral dat hij niet enig geestelijk idee vanuit de getallen kan vormen; maar dat niettemin de getallen vanuit de geestelijke idee vloeien die de engelen hebben, zie nr. 5265; weliswaar kan hij weten wat voor ideeën het zijn of wat voor dingen het zijn waarmee de getallen overeenstemmen, maar vanwaar die overeenstemming is, ligt nog verscholen; zoals vanwaar de overeenstemming is van twaalf met alle dingen van het geloof en de overeenstemming van zeven met de heilige dingen en verder de overeenstemming van tien en ook van vijf, met de door de Heer in de innerlijke mens opgeborgen goede en ware dingen, enzovoort; niettemin is het genoeg dat men weet dat er overeenstemming is en dat vanuit die overeenstemming alle getallen in het Woord iets in de geestelijke wereld betekenen, en dus dat het Goddelijke ook daarin, geïnspireerd, verborgen schuilt; zoals bijvoorbeeld in deze volgende plaatsen, waar vijf wordt genoemd, als in de gelijkenis van de Heer over ‘de mens die in den vreemde vertrok en zijn knechten zijn vermogens overgaf, de een vijf talenten, de ander twee en de derde een; en die vijf talenten had ontvangen, handelde daarmee en won andere vijf talenten; eender die de twee had ontvangen, won andere twee; maar die het ene ontvangen had, verborg het zilver van zijn heer in de aarde’, (Mattheüs 25:14 e.v.); wie niet verder dan de letterlijke zin denkt, kan niet anders weten dan dat deze getallen, namelijk vijf, twee en een, slechts genomen zijn om het historische van de gelijkenis behoorlijk samen te voegen en dat zij verder niet iets meer bevatten, terwijl er toch ook in deze getallen zelf een verborgenheid is gelegen; met de knecht immers die vijf talenten had ontvangen, worden diegenen aangeduid die goede en ware dingen uit de Heer hebben toegelaten, dus degenen die overblijfselen hebben ontvangen; met hem die er twee had ontvangen, worden diegenen aangeduid die op gevorderde leeftijd de naastenliefde aan het geloof hebben aangebonden en met hem die er een had ontvangen worden diegenen aangeduid die het geloof-alleen zonder de naastenliefde hebben; van dezen wordt gezegd dat hij het zilver van zijn heer in de aarde verborg; met het zilver immers waarvan met betrekking tot hem wordt gesproken, wordt in de innerlijke zin het ware aangeduid dat van het geloof is, nrs. 1551, 2954; want het geloof kan zonder de naastenliefde geen winst maken of vrucht dragen; zulke dingen liggen in die getallen. Eender in de andere gelijkenissen, zoals over ‘de mens die in een ver gelegen streek reisde om voor zichzelf een koninkrijk te ontvangen, dat hij aan zijn knechten tien mina’s gaf en hun zei dat zij daarmee zouden handelen totdat hij komen zou; toen hij terugkeerde, zei de eerste: Heer, uw mina heeft tien mina’s gewonnen; hij zei tot hem: Wel, gij goede knecht, omdat gij over het minste getrouw zijt geweest, zo wees over tien steden. De tweede zei: Heer, uw mina heeft vijf mina’s gemaakt; tot hem zei hij ook: Gij eveneens, wees over vijf steden. De derde had de mina weggelegd in een zweetdoek, maar de Heer zei: Neemt de mina van hem weg en geeft haar aan hem die de tien mina’s heeft’, (Lukas 19:12 e.v.); hier ook betekenen tien en vijf de overblijfselen, tien meer, vijf minder. Hij die de mina in een zweetdoek weglegde, zijn diegenen die zich de ware dingen van het geloof verwerven en ze niet met de goede dingen van de naastenliefde verbinden en die zo niets van gewin of vrucht hebben. Eveneens waar die getallen elders door de Heer worden genoemd, zoals over de ene die tot het avondmaal was geroepen, dat hij zei:

‘Ik heb vijf juk ossen gekocht en ik ga heen om die te beproeven’, (Lukas 14:19). Over de rijke, dat hij tot Abraham zei:

‘Ik heb vijf broeders; dat iemand gezonden worde om het hun te zeggen, opdat zij niet komen in deze plaats der marteling’, (Lukas 16:28). Over ‘de tien maagden, waarvan vijf voorzichtig en vijf dwaas waren’, (Mattheüs 25:1-13);

eender in deze woorden van de Heer:

‘Meent gij dat Ik gekomen ben om vrede te geven op de aarde; neen, Ik zeg u, maar verdeling; want van nu aan zullen er vijf in één huis verdeeld zijn, drie tegen twee en twee tegen drie’, (Lukas 12:51);

en eveneens in deze historische gebeurtenissen, dat de Heer ‘spijsde vijfduizend mensen met vijf broden en met twee vissen; en dat Hij toen geboden had dat zij zouden nederzitten bij honderden en bij vijftigen; en dat zij, nadat zij gegeten hadden twaalf korven brokken verzamelden’, (Mattheüs 14:15-21; Markus 6:38 e.v.; Lukas 9:12-17; Johannes 6:5-13);

in deze plaatsen kan men, omdat zij historisch zijn, nauwelijks geloven dat de getallen aanduiden, zoals het getal vijfduizend, dat het aantal mensen was en verder het getal vijf, dat het aantal broden was en twee dat het aantal vissen was en ook de getallen honderd en vijftig dat het aantal van de mensen was die nederzaten en tenslotte twaalf, dat het aantal korven was waarin de brokken waren; terwijl toch in elk afzonderlijk een verborgenheid is; de afzonderlijke dingen immers zijn met dat doel voorgevallen vanuit de Voorzienigheid, opdat de Goddelijke dingen zouden worden uitgebeeld. In deze volgende plaatsen betekent vijf ook zulke dingen in de geestelijke wereld, waarmee zij overeenstemmen, in de ene en de andere zin: de echte en de tegenovergestelde; bij Jesaja:

‘Er zullen daarin nalezingen overgelaten worden zoals in de afschudding van een olijfboom, twee, drie beziën in het hoofd van de tak, vier, vijf in de takken der vruchtdragende’, (Jesaja 17:6, 7).

Bij dezelfde:

‘Te dien dage zullen er vijf steden in het land van Egypte zijn, sprekende met de lippen van Kanaän en zwerende Jehovah Zebaoth’, (Jesaja 19:18).

Bij dezelfde:

‘Een duizend voor het schelden van een, voor het schelden van vijf zult gij vlieden, totdat gij over zult zijn zoals een mast op het hoofd des bergs en zoals een banier op een heuvel’, (Jesaja 30:17).

Bij Johannes:

‘De vijfde engel heeft gebazuind; toen zag ik een ster uit de hemel gevallen op de aarde en haar werd gegeven de sleutel van de put des afgronds; aan de sprinkhanen die daarvan uitgingen, werd gezegd dat zij de mensen niet zouden doden die niet het zegel Gods op de voorhoofden hadden, maar dat zij gepijnigd zouden worden vijf maanden’, (Openbaring 9:1, 3-5, 10).

Bij dezelfde:

‘Hier is het inzicht, indien iemand wijsheid heeft; de zeven hoofden zijn zeven bergen, waar de vrouw op dezelve zit; en het zijn zeven koningen; vijf zijn gevallen en de een is, de ander is nog niet gekomen en wanneer hij komt, moet hij een korte tijd blijven’, (Openbaring 17:9, 10) Eender was het uitbeeldende in het getal vijf in deze dingen, namelijk dat de schatting van een man en van een vrouw zou zijn naar de jaren ‘van een maand tot vijf jaren en van vijf jaren tot twintig’, (Leviticus 27:1-9). En verder, dat indien ‘een veld gelost werd, een vijfde daaraan toegevoegd zou worden’, (Leviticus 27:19);

dat indien ‘de tienden werden gelost, zou ook een vijfde daaraan toegevoegd worden’, (Leviticus 27:31);

dat de overtollige eerstverwekten ‘gelost zouden worden, vijf sikkels’, (Numeri 3:46 tot einde); dat het eerstverwekte van een onrein beest ‘gelost zou worden met een toegevoegde vijfde’, (Leviticus 27:27);

dat in bepaalde overtredingen als boete ‘een vijfde zou worden toegevoegd’, (Leviticus 22:14; 27:13, 15; Numeri 5:6-8);

en dat ‘wie een os of een stuk vee gestolen en dit geslacht of verkocht zou hebben, vijf ossen zou wedergeven voor de os en vierstukken vee voor een stuk vee’, (Exodus 21:37). Dat het getal vijf een hemelse verborgenheid in zich bevat en iets eenders als tien, blijkt uit de cherubs, waarover in het eerste Boek der Koningen:

‘Salomo maakte in het allerheiligste twee cherubs van olijfboomhout, tien ellen elks hoogte; vijf ellen de vleugels des enen cherubs en vijf ellen de vleugel des anderen cherubs, tien ellen van de einden zijns vleugels tot de einden zijns vleugels, zo tien ellen de cherub, één maat en één verhouding voor beide cherubs’, (1 Koningen 6:23-27);

en het blijkt ook uit de wasvaten rondom de tempel en verder uit de kandelaren, waarover in hetzelfde Boek:

‘Dat vijf stellingen der wasvaten waren gezet naast de schouder van het huis ter rechterzijde en vijf naast de schouder van het huis ter linkerzijde. Voorts dat vijf kandelaren waren gesteld aan de rechterzijde en vijf aan de linkerzijde voor het allerheiligste’, (1 Koningen 7:39, 49). Dat de koperen zee was ‘tien ellen van rand tot rand en vijf ellen de hoogte en dertig ellen de omtrek’, (1 Koningen 7:23), was opdat de heilige dingen zouden worden uitgebeeld zowel door de getallen tien en vijf als door dertig, welk getal weliswaar niet meetkundig aan de middellijn beantwoordt, maar toch op geestelijke wijze datgene insluit wat met de omtrek van dat vat wordt aangeduid. Dat alle getallen dingen betekenen in de geestelijke wereld, blijkt duidelijk uit de getallen bij Ezechiël, waar over de Nieuwe Aarde, over de Nieuwe Stad en over de Nieuwe Tempel wordt gehandeld, die de engel ten aanzien van de afzonderlijke dingen mat, zie daar de hoofdstukken: 40-43; 45-49;

de beschrijving van bijna alle heilige dingen wordt daar in getallen voorgelegd; en wie daarom niet weet wat die getallen insluiten, kan nauwelijks iets weten over de verborgenheden die daar zijn; het getal tien en het getal vijf komen daar voor in de hoofdstukken: (Ezechiël 40:7, 11, 48; 41:2, 9, 11, 12; 42:4; 45:11, 14) en dan nog de vermenigvuldigde getallen, namelijk: vijfentwintig, vijftig, vijfhonderd, vijfduizend; dat de Nieuwe Aarde, de Nieuwe Stad en de Nieuwe Tempel daar het rijk van de Heer in de hemelen betekenen en vandaar Zijn Kerk op aarde, staat vast uit de afzonderlijke dingen daar. Deze dingen over het getal vijf zijn bijeengebracht om deze oorzaak dat hier en in wat volgt over het land van Egypte wordt gehandeld, namelijk dat daar in de zeven jaren van overvloed het vijfde deel van de opbrengst moest worden verzameld en bewaard ten behoeve van de volgende jaren van honger; vandaar is getoond dat met het vijfde deel de goede en de ware dingen worden aangeduid, uit de Heer bij de mens opgeborgen en tot het nut bewaard, wanneer er honger, dat wil zeggen, wanneer er gebrek aan en beroving van het goede en ware zal zijn; want indien zulke dingen niet uit de Heer bij de mens worden opgeborgen, dan zou er niets zijn dat hem in de staat van de verzoeking en van de verwoesting kon opheffen en dus niets waardoor hij zou kunnen worden wederverwekt; en dus zou hij zijn zonder het heilsmiddel in het andere leven.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl