Van Swedenborgs Werken

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus #2906

Bestudeer deze passage

  
/ 10837  
  

2906. Dat de woorden ‘de jaren der levens van Sarah’ betekenen, terwijl er iets van het Goddelijk ware op aarde overbleef, blijkt uit de betekenis van het jaar, namelijk een volledig tijdperk van de Kerk, van het begin tot het einde; dus uit de betekenis van de jaren, namelijk tijdperken, waarover eerder in nr. 2905;

en uit de betekenis van de levens van Sarah, te weten de staten ten aanzien van het Goddelijk ware, waarover eveneens eerder in nr. 2904; dus hier betekent het de grens, toen er niet langer enig Goddelijk ware over was, hetgeen ook volgt uit wat onmiddellijk voorafgaat. Dat een jaar de volledige tijd van een staat van de Kerk betekent, van het begin tot het einde, of wat hetzelfde is, een volledig tijdperk, en dat dus jaren, tijden of tijdperken binnen het algemene tijdperk betekenen, kan blijken uit de volgende plaatsen in het Woord, bij Jesaja:

‘Jehovah heeft mij gezalfd om een blijde boodschap te brengen de verdrukten; Hij heeft mij gezonden om te verbinden de gebrokenen van harte, om de gevangenen vrijheid uit te roepen en de gebondenen opening op elke wijze; om uit te roepen het jaar van het welbehagen van Jehovah en de dag der wraak onze God’, (Jesaja 61:1, 2);

waar gehandeld wordt over de komst van de Heer; het jaar van het welbehagen van Jehovah staat voor de tijd van de nieuwe Kerk.

Bij dezelfde:

‘De dag der wraak is in Mijn hart en het jaar Mijner verlosten is gekomen’, (Jesaja 63:4) eveneens over de komst van de Heer; het jaar der verlosten staat voor de tijd van de nieuwe Kerk.

Bij dezelfde:

‘De dag der wraak van Jehovah, het jaar der vergeldingen om Zions twistzaak’, (Jesaja 34:8) eveneens. Dezelfde tijd wordt ook het jaar der bezoeking genoemd, bij Jeremia:

‘Ik zal het boze brengen over de mannen van Anathoth, het jaar van hun bezoeking’, (Jeremia 11:23);

bij dezelfde:

‘Ik zal over Moab het jaar van hunlieder bezoeking brengen’, (Jeremia 48:44). Nog duidelijker bij Ezechiël: ’Na vele dagen zult gij bezocht worden, in het nageslacht der jaren zult gij komen in het land, dat wedergebracht is van het zwaard, dat vergaderd is uit vele volken, op de bergen Israëls, die steeds tot verwoesting zullen zijn’, (Ezechiël 38:8);

het nageslacht der jaren staat voor de laatste tijd van de Kerk die dan ophoudt Kerk te zijn, en wel diegenen die verworpen zijn, die eerder van de Kerk waren, terwijl anderen van elders worden aangenomen.

Bij Jesaja:

‘Alzo heeft de Heer tot mij gezegd: Nog binnen een jaar, overeenkomstig de jaren eens dagloners, en al de heerlijkheid van Kedar zal voleindigd worden’, (Jesaja 21:16);

hier eveneens voor de laatste tijd.

Bij Ezechiël:

‘In uw bloed dat gij vergoten hebt, zijt gij schuldig geworden en in uw afgoden die gij gemaakt hebt, zijt gij bevlekt en hebt uw dagen doen naderen en zijt tot uw jaren gekomen, daarom heb Ik u de natiën overgegeven tot smaad en alle landen tot spot’, (Ezechiël 22:4);

tot de jaren komen staat voor ‘tot aan het einde’, wanneer de Heer van de Kerk terugtreedt.

Bij Jesaja:

‘Nu heeft Jehovah gesproken, zeggende: Binnen drie jaren, als de jaren eens dagloners en de heerlijkheid van Moab zal verachtzaam gemaakt worden, in al de grote menigte; en het overblijfsel weinig, gering wezen’, (Jesaja 16:14);

binnen drie jaren staat ook voor het einde van de vorige Kerk; dat drie het volledige en het begin is, zie de nrs. 1825, 2788; iets dergelijks betekent ook zeven en verder ook zeventig, zie de nrs. 720, 728, 901;

vandaar bij Jesaja:

‘En het zal geschieden te dien dage en Tyrus zal aan de vergetelheid overgeleverd worden zeventig jaren, overeenkomstig eens konings dagen; ten einde van zeventig jaren zal het Tyrus zijn als het lied van een hoer. En het zal geschieden ten einde van zeventig jaren, en Jehovah zal Tyrus bezoeken, en zij zal wederkeren tot het hoerenloon’, (Jesaja 23:15, 17);

zeventig jaren staat voor een volledig tijdperk, vanaf dat de Kerk ontstond totdat zij de geest geeft, wat ook ‘eens konings dagen’ is, want de koning betekent het ware van de Kerk; zie nrs. 1672, 1728, 2015, 2069.

De zeventig jaren gevangenschap, waarin de Joden verkeerden, sluiten ook iets dergelijks in, waarover eveneens het volgende bij Jeremia:

‘Deze natiën zullen de koning van Babel dienen zeventig jaren en het zal geschieden als de zeventig jaren vervuld zijn, dan zal Ik over de koning van Babel en over die natie, het is gezegd door Jehovah, hun ongerechtigheid bezoeken’, (Jeremia 25:11, 12; 29:10). Dat het jaar en ook de jaren de volledige periode van een Kerk zijn, of de tijd van haar duur, kan verder nog blijken bij Maleachi:

‘Ziet, Ik zende Mijn engel en hij zal de weg voor Mij bereiden en snellijk zal tot Zijn tempel komen de Heer, die gijlieden zoekt, en de engel des verbonds, die gij begeert; ziet, Hij komt, heeft Jehovah Zebaoth gezegd; en wie zal de dag van Zijn komst verdragen. Dan zal de gave van Jehudah en Jeruzalem zoet wezen, als in de dagen der eeuw en als in de oude jaren’, (Maleachi 3:1, 2, 4) waar over de komst van de Heer wordt gehandeld; de dagen der eeuw staan voor de Oudste Kerk, de oude jaren voor de Oude Kerk, de gave van Jehudah voor de eredienst vanuit hemelse liefde en de gave van Jeruzalem voor de eredienst vanuit geestelijke liefde. Dat hier niet Jehudah bedoeld wordt, noch Jeruzalem, blijkt duidelijk.

Bij David:

‘Ik overdacht de dagen van ouds en de jaren der eeuwen’, (Psalm 77:6) waar de dagen van ouds en de jaren der eeuwen voor dezelfde Kerken staan. Nog duidelijker komt het uit bij Mozes:

‘Gedenk aan de dagen der eeuw, versta de jaren van geslacht en geslacht, vraag uw vader en hij zal het u bekend maken, uw ouden en zij zullen het u zeggen; toen de allerhoogste aan de natiën de erfenis gaf, en Hij de zonen des mensen vaneen scheidde’, (Deuteronomium 32:7, 8). Dat het jaar en de jaren de volle tijd van de Kerk zijn, blijkt ook duidelijk bij Habakuk:

‘Jehovah, ik heb Uw faam gehoord, ik heb gevreesd: Uw werk, Jehovah, behoud dat in het leven in het midden der jaren; maak het bekend in het midden der jaren; in de toorn gedenk der barmhartigheid. God zal komen van Theman en de Heilige van de berg Paran’, (Habakuk 3:2, 3) dit ten aanzien van de komst van de Heer; in het midden der jaren voor: in de volheid der tijden; wat de volheid der tijden is, zie men hiervoor in nr. 2905. Zoals het jaar en de jaren de volle tijd betekenen tussen de beide grenzen ervan, namelijk het begin en het einde, wanneer zij betrekking hebben op het rijk van de Heer op aarde, dat wil zeggen, op de Kerk, evenzo betekenen zij het eeuwige, wanneer zij betrekking hebben op het rijk van de Heer in de hemel; zoals bij David:

‘O God, Uw jaren zijn van geslacht tot geslacht en Gij zijt het zelf, en Uw jaren zullen niet voleindigd worden; de zonen van Uw knechten zullen verblijven en hun zaad zal voor U bevestigd worden’, (Psalm 102:25, 27, 28).

Bij dezelfde:

‘Gij zult dagen tot des Konings dagen toedoen; Zijn jaren zullen zijn als van geslacht tot geslacht; en Hij zal eeuwig voor God wonen’, (Psalm 61:7, 8) waar de jaren voor het eeuwige staan, want er wordt gehandeld over de Heer en over Zijn rijk. Dat de lammeren, die als brand- en slachtoffers geofferd werden, ‘zonen van hun jaar waren’, (Leviticus 12:6; 14:10; Numeri 6:12; 7:15, 21, 27, 33, 39, 45, 51, 57, 63, 69, 75, 81) en elders, betekende de hemelse dingen van de onschuld in het rijk van de Heer, die eeuwig zijn; vandaar ook de vermelding van het brandoffer van kalveren, ‘de zonen van een jaar’ als hoogst welgevallig, bij, (Micha 6:6). Dat een jaar in de innerlijke zin niet een jaar betekent, kan ook hieruit blijken, dat de engelen die in de innerlijke zin van het Woord zijn, niet een voorstelling van enig jaar kunnen hebben; maar aangezien een jaar een volle periode van tijd is in de natuur, die tot de wereld behoort, hebben zij in plaats daarvan een voorstelling van de volheid met betrekking tot de staat van de Kerk en van het eeuwige met betrekking tot de staten van de hemel; tijden zijn voor hen staten, zie nrs. 1274, 1382, 2625, 2788, 2837.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl

Van Swedenborgs Werken

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus #2788

Bestudeer deze passage

  
/ 10837  
  

2788. Dat de woorden ‘Aan de derde dag’ het volledige en het begin van de heiliging betekenen, blijkt uit de betekenis van de derde dag. De dag betekent in het Woord de staat, nrs. 23, 487, 488, 493, 893, evenals het jaar en in het algemeen alle tijden, zoals: uur, dag, week, maand, jaar, eeuw, maar ook morgen, middag, avond, nacht en lente, zomer, herfst en winter; en wanneer het woord ‘de derde’ daaraan wordt toegevoegd, betekenen ze het einde van die staat en tevens het begin van de volgende. Daar hier gehandeld wordt over de heiliging van de Heer, die door verzoekingen plaatsvond, betekent de derde dag het volledige en tevens het begin van de heiliging, zoals ook volgt uit hetgeen voorafgaat. De reden van deze betekenis is deze, dat toen de Heer alle dingen had vervuld, Hij op de derde dag weder op zou staan, want de dingen die door de Heer, toen Hij in de wereld leefde, waren gedaan of ze gedaan zouden worden, waren in de uitbeeldingen van de Ker alsof die reeds hadden plaatsgevonden, zo ook in de innerlijke zin van het Woord; want in God is Worden en Zijn hetzelfde, ja zelfs is voor Hem alle eeuwigheid tegenwoordig. Vandaar was het getal drie van uitbeeldende aard, niet alleen in de Oude Kerk en in de Joodse, maar ook bij verschillende natiën; men zie wat met betrekking over dit getal gezegd werd in de nrs. 720, 901, 1825.

Dat dit de oorsprong was van de betekenis van het getal drie, blijkt bij Hosea:

‘Laat ons wederkeren tot Jehovah, want Hij heeft verwond en Hij zal ons genezen; Hij heeft geslagen en Hij zal ons verbinden; Hij zal ons na twee dagen levend maken; op de derde dag zal Hij ons doen verrijzen, dat wij voor Hem leven mogen’, (Hosea 6:1, 2), waar de derde dag voor de komst van de Heer en Zijn wederopstanding staat. En uit Jona:

‘Dat hij was in de ingewanden van de vis drie dagen en drie nachten’, (Jona 1:17);

waarover de Heer het volgende spreekt bij Mattheüs:

‘Gelijk Jonas drie dagen en drie nachten in de buik van de walvis was, alzo zal de Zoon des mensen drie dagen en drie nachten wezen in het hart van de aarde’, (Mattheüs 12:40). Men moet weten, dat in de innerlijke zin van het Woord, drie dagen en de derde dag hetzelfde betekenen, zoals ook in de volgende plaatsen: drie en een derde; bij Johannes: ’Jezus zei tot de Joden: Breekt deze tempel en ik drie dagen zal Ik dezelve oprichten; Hij sprak van de tempel van Zijn lichaam’, (Johannes 2:19, 21; Mattheüs 26:61; Markus 14:58; 15:29.

Dat de Heer op de derde dag wederopstond, is bekend; daarom onderscheidde de Heer de tijden van Zijn leven in drie gedeelten, bij Lukas:

‘Gaat heen en zegt die vos: Zie, Ik werp demonen uit en verricht genezingen, heden en morgen, maar ten derde dage worde Ik voleindigd’, (Lukas 13:32). Ook de laatste verzoeking, welke die van het kruis was, onderging de Heer op het derde uur van de dag, (Markus 15:25);

‘en na drie uren werd er duisternis over de gehele aarde, of omtrent de zesde ure’, (Lukas 23:44);

‘en na drie uren of op de negende ure, het einde’, (Markus 15:33, 34, 47). ‘Maar op de morgen van de derde dag was Hij wederopgestaan’, (Markus 16:1-4; Lukas 24:7);

men zie ook, (Mattheüs 16:21; 17:22, 23; 20:18, 19; Markus 9:31; 8:31; 10:33, 34; Lukas 18:33; 24:46). Vandaar en bovenal vanwege de wederopstanding van de Heer op de derde dag, was het getal drie uitbeeldend en aanduidend, en dat het zo was kan uit de volgende plaatsen in het Woord blijken:

‘Toen Jehovah neerdaalde op de berg Sinaï, zei Hij tot Mozes, dat Hij het volk heiligen zou heden en morgen, en dat zij hun klederen zouden wassen en bereid zouden zijn tegen de derde dag, want op de derde dag zou Jehovah afkomen’, (Exodus 19:10, 11, 15, 16). ‘Toen zij drie dagreizen van de berg van Jehovah togen, reisde de ark van Jehovah voor hen drie dagreizen, om voor hen een rustplaats uit te speuren’, (Numeri 10:33). Ook ‘dat er een dikke duisternis werd in het ganse land van Egypte, drie dagen, en niet zag de man zijn broeder drie dagen, maar de zonen Israëls hadden licht’, (Exodus 10:22, 23). ‘Dat het vlees van het slachtoffer een gelofte en van een vrijwillig offer gegeten zou worden op de eerste en tweede dag; niets zou overgelaten worden tot de derde dag, maar verbrand worden, want het zou een gruwel zijn’. Evenzo met het vlees van het dankoffer:

‘en zo het op de derde dag gegeten wordt, het zal niet aangenaam zijn, maar de ziel zal haar ongerechtigheid dragen’, (Leviticus 7:16-18; 19:6, 7) ‘Wie een dode aanroert, zal zich de derde dag ontzondigen en op de zevende dag rein zijn; zo niet, die ziel zal uitgeroeid worden uit Israël, en de reine zal water sprengen over de onreine op de derde dag en op de zevende dag’, (Numeri 19:12, 13, 19). ‘Zij die in de slag een ziel gedood hebben en een verslagene aangeroerd, zullen zich op de derde dag en op de zevende dag reinigen’, (Numeri 31:19). Dat de vrucht, toen zij in het land Kanaän kwamen, ‘met de voorhuid behept zou zijn drie jaren, en niet gegeten’, (Leviticus 19:23). Dat zij ‘ten einde van drie jaren zouden voortbrengen alle tienden van hun inkomen in hetzelve jaar, en ze wegleggen in hun poorten, opdat de Leviet, de vreemdeling, de wees en de weduwe eten zouden’, (Deuteronomium 14:28, 29; 26:12). Dat zij ‘drie malen in het jaar Jehovah feest zouden houden; en drie malen in het jaar zou al het mannelijke voor het aangezicht van de Heer Jehovah verschijnen’, (Exodus 23:14, 17; Deuteronomium 16:16). Dat Jozua tot het volk zei, dat zij ‘in drie dagen over de Jordaan zouden gaan en het land erven’, (Jozua 1:11; 3:2). ‘Jehovah riep tot Samuël drie malen en hij antwoordde ten derde male’, (1 Samuël 3:8). ‘Toen Saul David wilde doden, verborg David zich in het veld tot aan de derde avond. Jonathan zei tot David: Ik zal mijn vader onderzoeken op de derde dag. Dat Jonathan drie pijlen ter zijde van de steen zou schieten en dat David toen voor Jonathan op zijn aangezicht ter aarde viel, en zich driemaal boog’, (1 Samuël 20:5, 12, 19, 20, 35, 36, 41) Dat David uit drie dingen één zou kiezen:

‘òf zeven jaren van honger in het land, òf dat hij drie maanden zou vlieden voor de vijanden, òf drie dagen pestilentie in het land’, (2 Samuël 24:12, 13). Dat er was ‘in Davids dagen een honger, drie jaren, jaar achter jaar’, (2 Samuël 21:1). Dat ‘Elia zich driemaal uitmat over de dode knaap en hem levend maakte’, 1 Koningen 17:21). Dat ‘Elia, toen hij Jehovah een altaar bouwde, zei dat zij water zouden gieten op het brandoffer en op het hout, driemaal’, (1 Koningen 18:34). Dat ‘het vuur tweemaal de hoofdmannen over vijftigen verteerde, die tot Elia gezonden waren, maar niet hem, die ten derde male gezonden werd’, (2 Koningen 1:13). Dat het een teken was voor koning Chiskiah ‘dat zij zouden eten dat jaar, wat vanzelf gewassen was, in het tweede jaar, wat daarvan weer uitspruit, maar in het derde jaar zouden zij zaaien, maaien en planten wijngaarden en hun vruchten eten’, (2 Koningen 19:29). Dat ‘Daniël in zijn huis ging en open vensters had in zijn opperzaal, tegen Jeruzalem, alwaar hij driemaal des daags zegende op zijn knieën en bad’, (Daniël 6:11, 14). Dat ‘Daniël drie weken der dagen treurde, het begeerlijke brood niet etende, noch wijn drinkende, noch zich zalvend, totdat de drie weken der dagen vervuld waren’, (Daniël 10:2, 3). Dat ‘Jesaja naakt en barrevoets ging drie jaren, tot een teken en wonder over Egypte en over Kusch’, (Jesaja 20:3). Dat ‘uit de kandelaar drie rieten zouden uitgaan van beide zijden, en drie amandelvormige schaaltjes in elk riet’, (Exodus 25:32, 33). Dat ‘in de Urim en Thumim drie kostbare stenen in elke rij zouden zijn’, (Exodus 28:17-19). Dat ‘in de nieuwe tempel drie kamertjes der poort zouden zijn van deze, en drie van gene zijde, en deze drie van enerlei maat; aan het voorhuis des huizes de breedte van de poort, drie ellen van deze en drie ellen van gene zijde’, (Ezechiël 40:10, 21, 48). Dat er ‘in het Nieuwe Jeruzalem zouden zijn drie poorten noordwaarts, drie oostwaarts, drie zuidwaarts en drie westwaarts’, (Ezechiël 48:31-34; Openbaring 21:13). Evenzo in de volgende plaatsen, dat ‘Petrus driemaal Jezus verloochende’, (Mattheüs 26:34, 69) en volgende verzen. Dat ‘de Heer driemaal tot Petrus zei: Hebt gij Mij lief’, (Johannes 21:17). En eveneens in de gelijkenis ‘dat een mens die een wijngaard plantte, driemaal dienstknechten zond en tenslotte de Zoon’, (Lukas 20:12; Markus 12:2, 4-6). Dat ‘zij die in de wijngaard werkten, gehuurd waren omtrent de derde ure, de zesde ure, de negende ure en de elfde ure’, (Mattheüs 20:1-17). ‘En over de vijgenboom, die omdat hij geen vrucht droeg, drie jaren lang uitgehouwen zou worden’, (Lukas 13:6, 7). Zoals een drievoud en het derde uitbeeldend was, was het ook het derde deel, zoals ‘dat voor een spijsoffer van meelbloem twee tienden gemengd werden met olie, een derde deel van een hin; en de wijn ten drankoffer was een derde deel van een hin’, (Numeri 15:6, 7; Ezechiël 46:14).

Bij Ezechiël:

‘Dat een scheermes zou gaan over zijn hoofd en over zijn baard, en dat hij daarna de haren zou delen en een derde deel met vuur verbranden, een derde deel slaan met een zwaard rondom en een derde deel in de wind strooien’, (Ezechiël 5:1, 2, 12).

Bij Zacharia:

‘Dat in het ganse land twee delen zullen worden uitgeroeid en het derde zal overblijven, maar het derde zal door het vuur gebracht worden en beproefd worden’, (Zacharia 13:8, 9).

Bij Johannes:

‘Toen de eerste engel bazuinde, is er geworden hagel en vuur gemengd met bloed en het viel op de aarde, zodat het derde deel der bomen is verbrand. De tweede engel heeft gebazuind, en er werd als het ware een grote berg, van vuur brandende, in de zee geworpen, en het derde deel der zee is bloed geworden, waardoor het derde deel der schepselen in de zee, zielen hebbende, is gestorven; en het derde deel der schepen is vergaan. De derde engel heeft gebazuind en er is een grote ster brandende als een lamp, gevallen uit de hemel en is gevallen op het derde deel der rivieren; de naam van de ster wordt genoemd Alsem. De vierde engel heeft gebazuind, zodat het derde deel van de zon werd geslagen en het derde deel van de maan en het derde deel van de sterren, opdat het derde deel derzelve zou verduisterd worden, en dat de dag niet zou lichten voor zijn derde deel en de nacht desgelijks’, (Openbaring 8:7-12). ‘De vier engelen zijn ontbonden geworden, om het derde deel der mensen te doden’, (Openbaring 9:15). ‘Door deze drie werd het derde deel der mensen gedood, door het vuur, door de rook en door het sulfer, dat uit de mond van de paarden ging’, (Openbaring 9:18). ‘De draak trok met zijn staart het derde deel der sterren des hemels, en wierp die op de aarde’, (Openbaring 12:4). Maar het derde deel betekent iets en nog niet het volle; daarentegen het derde en de drievoud het volledige, en wel het boze voor de bozen en het goede voor de goeden.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl

De Bijbel

 

Marcus 15:25

Studie

       

25 En het was de derde ure, en zij kruisigden Hem.