Van Swedenborgs Werken

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus #2567

Bestudeer deze passage

  
/ 10837  
  

2567. Dat de woorden ‘dienstknechten en dienstmaagden’ betekenen, eveneens met redelijke waarheden en natuurlijke waarheden en tevens met de aandoeningen daarvan, blijkt uit de betekenis van dienstknechten en dienstmaagden. Dienstknechten en dienstmaagden worden herhaaldelijk in het Woord genoemd en door hen worden in de innerlijke zin die dingen aangeduid, die betrekkelijk lager en geringer zijn, zoals de redelijke en natuurlijke dingen in verhouding tot de geestelijke en hemelse. Onder natuurlijke waarheden worden de wetenschappelijke dingen van allerlei aard verstaan, want deze zijn natuurlijk. Dat door dienstknechten en dienstmaagden in het Woord deze dingen worden aangeduid, blijkt duidelijk uit de innerlijke zin van de woorden, waar die genoemd worden, zoals bij Jesaja:

‘Jehovah zal zich over Jakob ontfermen en Hij zal Israël nog verkiezen en Hij zal hen op hun aardbodem zetten, en de vreemdeling zal hen aanhangen en zij zullen zich tot het huis van Jakob vervoegen; en de volken zullen hen aannemen en hen in hun plaats brengen; en het huis Israëls zal hen voor zichzelf erfelijk bezitten op de aardbodem van Jehovah tot knechten en tot maagden’, (Jesaja 14:1, 2) hier staat Jakob voor de uiterlijke Kerk, Israël voor de innerlijke Kerk, de vreemdeling voor degenen die onderricht worden in de waarheden en de goedheden, nrs. 1463, 2025; knechten en maagden staan voor de natuurlijke en redelijke waarheden met de aandoeningen ervan, die de met Jakob en Israël bedoelde Kerk moeten dienen. Dat hier niet Jakob en Israël of de Joden en Israëlieten worden bedoeld, komt duidelijk uit, want dezen werden, toen zij onder de heidenen werden verstrooid, tot heidenen. De Joden koesteren nog steeds met zorg deze profetie en verwachten de vervulling ervan en wel volgens de letter, namelijk dat de vreemdelingen hen zullen aanhangen, dat de volken hen naar hun plaats zullen brengen en hun zullen zijn tot dienstknechten en dienstmaagden, terwijl er toch zelfs niet het allerminste ten aanzien van de Joden en Israëlieten wordt bedoeld in de profetieën in het Woord, waar zij vermeld worden; hetgeen aan hen ook duidelijk kan zijn, dat van Israël, evenzeer als van Jehudah, hier en daar wordt gezegd, dat zij teruggebracht zullen worden.

Bij dezelfde:

‘Ziet, Jehovah maakt de aarde ledig, en ledigt haar uit en Hij zal haar aangezichten misvormen en haar inwoners verstrooien; en gelijk het volk, alzo zal de priester wezen, gelijk de knecht, alzo zijn heer, gelijk de dienstmaagd, alzo haar meesteres’, (Jesaja 24:1, 2) hier staat de aarde voor de Kerk, nrs. 662, 1066, 1067, 1850, die ledig gemaakt en uitgeledigd wordt en waarvan de aangezichten misvormd en waarvan de inwoners verstrooid worden, wanneer er geen innerlijke waarheden en goedheden meer zijn, die het volk en de priester zijn en ook geen uiterlijke waarheden, die de knecht en de dienstmaagd zijn; wat plaatsvindt, wanneer de uiterlijke dingen over de innerlijke heersen.

Bij dezelfde:

‘Ik zal zaad uit Jakob voortbrengen en uit Jehudah een erfgenaam van Mijne bergen en Mijn uitverkorenen zullen het bezitten en Mijn knechten zullen aldaar wonen’, (Jesaja 65:9) hier staat Jakob voor de uiterlijke Kerk, Jehudah voor de innerlijke hemelse Kerk, de uitverkorenen voor haar goedheden, de knechten voor haar waarheden.

Bij Joël:

‘Ik zal Mijn geest uitgieten over alle vlees en uw zonen en uw dochters zullen profeteren; ook over de dienstknechten en over de dienstmaagden zal Ik in die dagen Mijn geest uitgieten’, (Joël 2:28, 29) waar sprake is van het rijk van de Heer; profeteren staat voor onderwijzen, nr. 2534;

de zonen voor de waarheden zelf, nrs. 489, 491, 533, 1147; dochters voor de goedheden zelf, nrs. 489, 490, 491; dienstknechten en dienstmaagden voor de lagere waarheden en goedheden, waarover de geest uitgegoten wordt genoemd, wanneer zij toetreden en bevestigen. Dat dergelijke dingen hier en elders door dienstknechten en dienstmaagden worden aangeduid, komt niet zozeer uit, zowel vanwege de algemene voorstelling van dienstknechten en dienstmaagden, als vanwege het schijnbare historische begrip.

Bij Johannes:

‘Ik zag een engel, staande in de zon en hij riep met een grote stem, zeggende tot de vogelen, die in het midden des hemels vlogen: Eet het vlees der koningen en het vlees der oversten over duizend en het vlees der sterken en het vlees der paarden en van degenen die daarop zitten en het vlees van alle vrijen en dienstknechten en kleinen en groten’, (Openbaring 19:17, 18) het is duidelijk, dat het niet het vlees van koningen, oversten, sterken, paarden, van daarop zittenden, vrijen en dienstknechten is, dat zij eten zouden, maar dat het de innerlijke en uiterlijke waarheden van de Kerk waren, die hun tot vlees werden. Dat de dienstknechten waarheden betekenen en de dienstmaagden goedheden, die dienen en dus aan de geestelijke en hemelse waarheden en goedheden dienstbaar zijn, blijkt duidelijk genoeg uit de wetten in de uitbeeldende Kerk ten aanzien van de dienstknechten en dienstmaagden, welke wetten alle de staat van de Kerk en het rijk van de Heer in het algemeen en in het bijzonder betreffen en hoe de lagere waarheden en goedheden die de natuurlijke en redelijke zijn, de geestelijke en hemelse en dus de Goddelijke moeten dienen; zo bijvoorbeeld dat de Hebreeuwse dienstknecht en de Hebreeuwse dienstmaagd in het zevende jaar vrij zou zijn en dat hem dan gegeven zou worden van de kudde van kleinvee, van de dorsvloer en van de wijnpers, (Exodus 21:2, 6; Deuteronomium 15:12-15; Jeremia 34:9-14). Dat ‘de echtgenote vrij zal zijn, indien zij met hem in dienst was getreden, maar indien hem de heer een echtgenote gegeven heeft, zo zal de echtgenote en de kinderen van de heer zijn; (Exodus 21:3, 4) dat ‘een arme broeder die verkocht is, niet zal dienen de dienst van een slaaf, maar als een dagloner en als een bijwoner, in het jubeljaar uit zal gaan tezamen met zijn kinderen’, (Leviticus 25:39-43). Als een broeder verkocht was aan een vreemdeling bijwoner, kon hij gelost worden en vrij uitgaan in het jubeljaar, (Leviticus 25:47 e.v.) dienstmaagden en dienstknechten mochten gekocht worden van de natiën die rondom zijn en van de zonen van de vreemdelingen bijwoners en zij zouden hun tot een voortdurende bezitting zijn, waarover zij heersen zouden, maar niet over de zonen Israëls, (Leviticus 25:44-46) indien een dienstknecht niet uit de dienst wilde gaan, moest zijn oor met een priem doorboord worden, aan de deur, en moest hij voor altijd dienstknecht zijn; evenzo met de dienstmaagd, (Exodus 21:6; Deuteronomium 15:16, 17). Indien iemand zijn dienstknecht of zijn dienstmaagd met een stok sloeg, zodat hij stierf, moest hij gewroken worden; maar zo hij een dag of twee dagen overleefde, zou hij vrij zijn, want hij was zijn zilver, (Exodus 21:20, 21). Indien iemand het oog of een tand van zijn dienstknecht uitsloeg, zou hij vrij uitgaan, (Exodus 21:26, 27). Indien een os een knecht of een dienstmaagd gestoten had, zodat hij stierf, moest de eigenaar zijn heer dertig sikkels geven en de os gestenigd worden, (Exodus 21:32). Een knecht die van zijn heer ontkomen was, mocht niet opgesloten worden, maar zou wonen in de plaats die hij verkoos en ook niet verdrukt worden, (Deuteronomium 23:15, 16). Een knecht, voor zilver gekocht en besneden, zou het Pascha eten, (Exodus 12:44, 45). Iemands dochter, die gekocht was, zou niet uitgaan tot de dienst, gelijk de dienstknechten; indien zij boos was, mocht hij haar niet aan een vreemdeling verkopen; indien zij aan zijn zoon werd ondertrouwd, zou zij zijn als een dochter; indien hij een andere nam, zo zou hij haar spijs, haar deksel en haar huwelijksplicht niet verminderen; als hij deze dingen niet deed, zou zij om niet uitgaan uit de dienst, (Exodus 21:7-12). Al deze wetten leiden de oorsprong af van de wetten van het ware en goede in de hemel en in de innerlijke zin hebben ze daarop betrekking, maar deels door overeenstemming, deels door uitbeeldingen en deels door aanduidingen. Maar nadat de uitbeeldingen en aanduidingen van de Kerk, die de buitenste en laagste dingen van de eredienst waren, waren opgeheven, hield ook de noodzakelijkheid van deze wetten op; wanneer nu deze wetten zouden worden ontvouwd naar de wetten van de orde van het ware en goede en naar de uitbeeldingen en aanduidingen, zou het duidelijk blijken, dat door de dienstknechten niets anders wordt aangeduid dan redelijke en wetenschappelijke waarheden, die lagere waarheden zijn en daarom de geestelijke waarheden moeten dienen; en dat door de dienstmaagden de goedheden daarvan worden aangeduid, die, omdat zij ook lager zijn, weliswaar moeten dienen, maar op andere wijze, en daarom verschilden sommige wetten ten aanzien van de dienstmaagden van de wetten ten aanzien van de dienstknechten; want de waarheden zijn op zichzelf beschouwd meer dienstknecht dan haar goedheden. Door ‘het recht der koningen’ bij Samuël wordt in de innerlijke zin niets anders aangeduid dan het recht van het ware en ook het recht van het valse, wanneer het begint te heersen over het ware en over het goede, wat blijken kan uit de verklaring van de woorden, waarmee het beschreven werd:

‘Dit zal het recht van de koning zijn, die over u regeren zal: hij zal uw zonen nemen en zal hen zich stellen tot zijn wagens en tot zijn ruiters, en zij zullen voor zijn wagens heen lopen; hij zal uw dochters nemen tot geurbereidsters en tot kokkinnen en tot baksters; hij zal uw knechten en uw dienstmaagden en uw beste jongelingen en uw ezels nemen en hij zal zijn werk daarmee doen; hij zal uw kudde van kleinvee vertienden; tenslotte zult gij tot knechten zijn; en gij zult te dien dage roepen, vanwege uw koning, die gij u verkoren hebt en Jehovah zal u te dien dage niet antwoorden’, (1 Samuël 8:11, 13, 16-18). Dat door de koning het ware wordt aangeduid, zie men in de nrs. 1672, 2015, 2069; dus in de tegenovergestelde zin, dingen die niet waar zijn, dat wil zeggen, valsheden. Door de zonen, die hij zich stellen zal tot zijn wagens en tot zijn ruiters, worden de waarheden van de leer aangeduid, die dienstbaar zouden zijn aan de beginselen van het valse, welke de wagens en de ruiters zijn; door de dochters die hij nemen zal als geurbereidsters, kokkinnen en baksters, worden de goedheden van de leer aangeduid, waarmee hij deze valsheden zou veraangenamen en die hij de valsheden zou laten begunstigen; door de knechten en de dienstmaagden, de jongelingen en de ezels, waarmee hij zijn werk zal doen, worden de redelijke en wetenschappelijke dingen aangeduid, waarmee hij deze valsheden zou bevestigen. Door de kudde van kleinvee die hij zal vertienden, worden de overblijfselen van het goede aangeduid die hij zou schenden; en door de woorden ‘dat zij tot knechten zouden zijn’ wordt aangeduid, dat het zou geschieden, dat de hemelse en geestelijke dingen van het Woord en van de leer, in plaats van te heersen, dienstbaar zouden zijn aan de bevestiging van de valsheden van de beginselen ervan en van de boosheden van de begeerten ervan; want er is niets dat niet gegoten wordt in de beginselen van het valse om te bevestigen, door vals toe te passen, slinks uit te leggen, te verdraaien en die dingen te verwerpen die niet begunstigen; daarom wordt er aan toegevoegd, ‘als gij te dien dage zult roepen vanwege uw koning, die gij u verkoren hebt, Jehovah zal u te doen dage niet antwoorden’.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl

Van Swedenborgs Werken

 

The New Jerusalem and its Heavenly Doctrine #51

Bestudeer deze passage

  
/ 325  
  

51. Of sciences and knowledges, by which the internal spiritual man is opened.

Those things are called scientifics, which are in the external or natural man, and its memory, but not those which are in the internal or spiritual man (n. 3019-3020, 3293, 3309, 4967, 9918, 9922). Scientifics, as belonging to the external or natural man, are respectively instruments of service, inasmuch as the external or natural man is made to serve the internal or spiritual man, just as the world is made to serve heaven (n. 5077, 5125, 5128, 5786, 5947, 10272, 10471). The external man is respectively the world, because the laws of Divine order existing in the world are inscribed therein; and the internal man is respectively heaven, because the laws of Divine order existing in heaven are inscribed therein (n. 4523-4524, 5368, 6013, 6057, 9278-9279, 9283, 9709, 10156, 10472); and in the work on Heaven and Hell (n. 51-58).

There are scientifics which concern natural things, scientifics which relate to the civil state and life, scientifics which relate to the moral state and life, and scientifics which relate to the spiritual state and life (n. 5774, 5934). But for distinction's sake, those which relate to the spiritual state and life are called knowledges, consisting principally of doctrinals (n. 9945).

Man ought to be imbued with sciences and knowledges, since by these he learns to think, then to understand what is true and good, and finally to be wise, that is 129 to live according to them 1 (n. Arcana Coelestia 129, 1450-1451, 1453, 1548, 1802). Scientifics and knowledges are the first things, on which is built and founded the civil, moral, and spiritual life of man; but they are to be learned for the sake of the use of life as their end (n. 1489, 3310). Knowledges open the way to the internal man, and then conjoin it with the external according to uses (n. 1563, 1616). The rational is born by sciences and knowledges (n. 1895, 1900, 3086). Yet not by sciences and knowledges themselves, but by the affection of uses from them, and according to such affection (n. 1895). The internal man is opened and successively perfected by sciences and knowledges, provided man has some good use for an end, particularly a use that regards eternal life (n. 3086). Then the scientifics and knowledges which are in the natural man meet the spiritual things from the celestial and spiritual man and adopt those which agree (n. 1495). Uses of heavenly life are then extracted, refined, and elevated by the Lord, through the internal man, from the scientifics and knowledges which are in the natural man (n. 1895-1896, 1900-1902, 5871, 5874, 5901). And the scientifics which are incongruous and adverse are rejected to the sides and exterminated (n. 5871, 5886, 5889). The sight of the internal man calls nothing forth from the scientifics and knowledges of the external man, but such as are of its love (n. 9394[1-6]). Scientifics and knowledges are disposed in bundles, and conjoined according to the loves which introduced them (n. 5881). Then in the sight of the internal man, those which are of the love are in the middle and in clearness, but those which are not of the love are at the sides and in obscurity (n. 6068, 6084). Scientifics and knowledges with man are successively implanted in his loves, and dwell in them (n. 6325). Man would be born into every science, and thereby into intelligence, if he were born into love to the Lord and love towards the neighbor; but because he is born into the love of self and the world, he is born in total ignorance (n. 6323, 6325). Science, intelligence, and wisdom are the sons of love to the Lord and of love towards the neighbor (n. 1226, 2049, 2116).

Scientifics and knowledges, because they are of the external or natural man, are in the light of the world; but truths, which are become truths of love and faith, and have thus obtained life, are in the light of heaven (n. 5212). Nevertheless the truths, which have thus obtained life, are comprehended by man through natural ideas (n. 5510). Spiritual influx is through the internal man into the scientifics and knowledges which are in the external (n. 1940, 8005). Scientifics and knowledges are the receptacles and as it were the vessels of the truth and good of the internal man (n. 1469, 1496, 3068, 5489, 6004, 6023, 6052, 6071, 6077, 7770, 9922). Therefore by "vessels" in the Word, in the spiritual sense, are signified scientifics and knowledges (n. 3068-3069, 3079, 9394, 9544, 9723-9724). Scientifics are as it were mirrors, in which the truths and goods of the internal man appear, and are perceived as in an image (n. 5201[1-7]). And there they are together as in their ultimate (n. 5373, 5874, 5886, 5901, 6004, 6023, 6052, 6071, 6077). Scientifics, because they are in the light of the world, are involved and obscure respectively to those things which are in the light of heaven; thus the things which are in the external man respectively to those in the internal (n. 2831). For which reason also by "involved" in the Word is signified what is scientific (n. 2831). So also by "the obscurity of a cloud" (n. 8443, 10551).

Every principle is to be drawn from the truths of doctrine from the Word, which are first to be acknowledged, and then it is allowable to consult scientifics in order to confirm those truths, and thus they are corroborated (n. 6047). Thus it is allowable for those who are in the affirmative concerning the truths of faith, intellectually to confirm them by scientifics; but not for those who are in the negative, because a preceding affirmative draws all to favor its side, and a preceding negative draws all to its side (n. 2568, 2588, 3913, 4760, 6047). There is a doubting affirmative, and a doubting negative, the former with some who are good, and the latter with the evil (n. 2568). To enter from the truths of faith into scientifics is according to order; but on the other hand, to enter from scientifics into the truths of faith is contrary to order (n. 10236). In as much as influx is spiritual, and not physical or natural, thus from the truths of faith, because these are spiritual, into scientifics, because these are natural (n. 3219, 5119, 5259, 5427-5428, 5478, 6322, 9109-9110).

Whoever is in a doubting negative state, which in itself is a negative, and says that he will not believe until he is persuaded by scientifics, will never believe (n. 2094, 2832). They who do so, become insane as to those things which are of the church and heaven (n. 128-130). They fall into the falsities of evil (n. 232-233, 6047). And in the other life, when they think about spiritual things, they are as it were drunken (n. 1072). A further description of them (n. 196). Examples to illustrate that spiritual things cannot be comprehended, if the order of entering into them be inverted (n. 233, 2094, 2196, 2203, 2209). Many of the learned are more insane in spiritual things, than the simple, because they are in the negative, and have abundance of scientifics, by which they confirm the negative (n. 4760). An example of a learned man, who could understand nothing concerning spiritual life (n. 8629). They who reason from scientifics against the truths of faith, reason sharply, inasmuch as they do it from the fallacies of the senses, which captivate and persuade, for it is with difficulty these can be shaken off (n. 5700). They who understand nothing of truth, and they also who are in evil, can reason concerning the truths and goods of faith, and yet be in no enlightenment (n. 4214). Only to confirm a dogma, is not the part of an intelligent man, because falsity can be as easily confirmed as the truth (n. 1017, 2482, 2490, 4741, 5033, 6865, 7012, 7680, 7950, 8521, 8780). They who reason concerning the truths of the church, whether a thing be so or not, are evidently in obscurity respecting truths, and not yet in spiritual light (n. 215, 1385, 3033, 3428).

There are scientifics which admit Divine truths, and others which do not (n. 5213). Vain scientifics ought to be destroyed (n. 1489, 1492, 1499-1500). Those are vain scientifics which regard for their end and confirm the loves of self and the world, and which withdraw from love to the Lord and love towards the neighbor because such scientifics shut up the internal man, so that he is not then capable of receiving anything from heaven (n. 1563, 1600). Scientifics are the means of becoming wise, and the means of becoming insane; and by them the internal man is either opened or shut; and thus the rational is either cultivated or destroyed (n. 4156, 8628, 9922).

Sciences after death are of no account, but only those things which man has imbibed in his understanding and life by means of sciences (n. 2480). Nevertheless all scientifics remain after death, but they are quiescent (n. 2476-2479, 2481-2486).

The same scientifics which with the evil are falsities because applied to evils, with the good are truths, because applied to goods (n. 6917). Scientific truths with the evil are not truths, however they may appear as truths when spoken, because within them there is evil, and consequently they are falsified; and the science of those men by no means deserves to be called science, inasmuch as it is destitute of life (n. 10331).

It is one thing to be wise, another to understand, another to know, and another to do; but still, with those who are in spiritual life, they follow in order, and correspond, and are together in doing or in deeds (n. 10331). It is also one thing to know, another to acknowledge, and another to have faith (n. 896).

What is the quality of the desire of knowing, which spirits have is shown by an example (n. 1973). Angels have an immense desire of knowing and of becoming wise, inasmuch as science, intelligence and wisdom, are spiritual food (n. 3114, 4459, 4792, 4976, 5147, 5293, 5340, 5342, 5410, 5426, 5576, 5582, 5588, 5655, 6277, 8562, 9003).

The chief science with the ancients was the science of correspondences, but at this day it is lost (n. 3021, 3419, 4280, 4844, 4964, 4966, 6004, 7729, 10252). The science of correspondences flourished with the orientals, and in Egypt (n. 5702, 6692, 7097, 7779, 9391, 10407). Thence came their hieroglyphics (n. 6692, 7097). The ancients by the science of correspondences introduced themselves into the knowledges of spiritual things (n. 4749, 4844, 4966). The Word is written by mere correspondences, whence its internal or spiritual sense, the existence of which cannot be known without the science of correspondences, nor can the quality of the Word (n. 3131, 3472-3485, 8615, 10687). How much the science of correspondences excels other sciences (n. 4280).

Voetnoten:

1. The translator omitted the clause which reads: ", and finally to be wise, that is to live according to them". We have inserted it.

  
/ 325  
  

Thanks to the Swedenborg Foundation for their permission to use this translation.

Van Swedenborgs Werken

 

Arcana Coelestia #5410

Bestudeer deze passage

  
/ 10837  
  

5410. 'To buy grain from Egypt' means to make the good of truth its own through factual knowledge. This is clear from the meaning of 'buying' as making one's own, dealt with in 4397, 5374, 5406; from the meaning of 'grain' as the good of truth, dealt with in 5295; and from the meaning of 'Egypt' as factual knowledge, dealt with above in 5402.

  
/ 10837  
  

Thanks to the Swedenborg Society for the permission to use this translation.