Van Swedenborgs Werken

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus #1504

Bestudeer deze passage

  
/ 10837  
  

1504. Het is reeds gezegd, dat men in het andere leven bij de eerste nadering van iemand al weet, van welke aard hij is, ook al zegt hij niets; hieruit kan men zien, dat de innerlijke dingen van de mens in een zeker onbekende werkzaamheid zijn, en dat de aard van een geest daaraan wordt waargenomen. Dat dit zo is, kon hieruit blijken, dat de sfeer van deze werkzaamheid zich niet alleen in de lengte uitstrekt, maar zich ook soms, wanneer de Heer het toestaat, op verschillende wijze voelbaar openbaart.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl

Van Swedenborgs Werken

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus #2034

Bestudeer deze passage

  
/ 10837  
  

2034. Dat de woorden ‘gij, en uw zaad na u’ betekenen, dat van Hem de verbinding komt, van allen die geloof in Hem hebben, blijkt uit de betekenis van het zaad, wat het geloof is, waarover ettelijke malen eerder; en uit de betekenis van ‘na u’ wat is, Hem volgen, waarover eerder in nr. 2019. Eerst werd gehandeld over de vereniging van het Goddelijk Wezen met het Menselijk Wezen en van het Menselijk met het Goddelijk Wezen; hier wordt nu gehandeld over de verbinding van de Heer met hen die in Hem geloven; daarom wordt dan ook opnieuw ‘gij’ gezegd, namelijk ‘gij zult Mijn verbond houden, gij en uw zaad’, uit deze herhaling en toevoeging aan het zaad blijkt, dat in de innerlijke zin de verbinding wordt aangeduid, en wel met hen die het zaad zijn, waardoor het geloof van de naastenliefde wordt aangeduid, zoals is aangetoond in de nrs. 1025, 1447, 1610;

en dat het geloof de naastenliefde zelf is, in het eerste deel de nrs. 30-38, 379, 389, 654, 724, 809, 916, 1017, 1076, 1077, 1162, 1176, 1258, 1798, 1799, 1834, 1844. Bovendien wanneer de Heer van Zijn vereniging met de Vader spreekt, spreekt Hij terstond en in samenhang daarmee van Zijn verbinding met het menselijk geslacht, daar dit de oorzaak van de vereniging was, zoals bij Johannes blijkt:

‘Opdat allen één zijn, gelijkerwijs Gij, Vader, in Mij, en Ik in U, dat ook zij in ons één zijn; Ik heb hun de heerlijkheid gegeven, die Gij Mij gegeven hebt, opdat zij één zijn, gelijk als wij één zijn; Ik ben in hen, en Gij in Mij; want Ik heb hun Uw naam bekend gemaakt, en zal bekend maken, opdat de liefde waarmee Gij Mij liefgehad hebt, in hen zij’, (Johannes 17:21, 22, 23, 26). Hieruit blijkt, dat de Heer bij de vereniging van Zichzelf met Zijn Vader de verbinding van Zichzelf met het menselijk geslacht beoogde, en dat deze Hem ter harte ging, daar zij Zijn liefde was; want alle verbinding geschiedt door de liefde, de liefde is de verbinding zelf. Elders bij dezelfde:

‘Want Ik leef, en gij zult leven; in die dag zult gij erkennen, dat Ik in Mijn Vader ben, en gij in Mij, en Ik in u; die Mijn geboden heeft en dezelve doet, die is het, die Mij liefheeft’, (Johannes 14:19, 20, 21). Hieruit blijkt het eveneens duidelijk, dat de Heer bij de vereniging van Zijn Menselijk Wezen met het Goddelijk Wezen, Zijn verbinding met het menselijk geslacht beoogde, en dat deze verbinding Zijn einddoel was, en dit einddoel Zijn liefde, welke van dien aard was, dat Hem de zaligmaking van het menselijk geslacht, beoogd bij de vereniging van Hemzelf met Zijn Vader, de innigste vreugde was. Hier wordt ook beschreven, wat verenigt, namelijk die dingen te hebben en te doen, en zo de Heer lief te hebben.

Bij dezelfde:

‘Vader, verheerlijk Uw naam; er kwam een stem uit de hemel: En Ik heb verheerlijkt, en Ik zal wederom verheerlijken.’ Jezus zei: Niet om Mijnentwil is deze stem geschied, maar om uwentwil; Ik echter, wanneer Ik van de aarde verhoogd zal zijn, zal allen na Mij trekken’, (Johannes 12:28, 30, 32). Onder de verheerlijking wordt de vereniging verstaan, zoals eerder gezegd is; en dat Hij bij de vereniging van Zichzelf met de Vader de verbinding van Zichzelf met het menselijk geslacht beoogde, wordt openlijk gezegd, namelijk met de woorden ‘wanneer ik verhoogd zal worden, zal Ik allen na Mij trekken’. Dat de verbinding van het oneindige of hoogste Goddelijke met het menselijk geslacht heeft plaatsgevonden door het Goddelijk geworden Menselijke van de Heer, en dat deze verbinding de oorzaak was van de komst van de Heer in de wereld, is een verborgenheid die velen bij zichzelf navorsen en die zij, daar zij het niet begrijpen, niet geloven; en daar zij het niet geloven omdat ze het niet begrijpen, ergeren zij zich daaraan. Dat het zo is, werd mij door vele ondervindingen te weten gegeven door hen die in het andere leven komen; zeer velen van hen, bijna het grootste deel van de knappe koppen in de wereld, vullen, zodra zij maar denken dat de Heer mens is geworden en naar de uiterlijke vorm als een ander mens is geweest, en dat Hij geleden heeft en toch het heelal regeerde, de sfeer terstond met ergernissen, en wel om deze reden, dat het hun in het leven van het lichaam een ergernis was, hoewel zij er toen niets van lieten merken, en hoewel zij Hem met uiterlijke heiligheid aanbaden, want in het andere leven komen de innerlijke dingen tevoorschijn, en worden geopenbaard door de zich vanuit hen uitbreidende sfeer, waarover in het eerste deel in de nrs. 1048, 1053, 1316, 1504 gehandeld is. Hieraan wordt duidelijk waargenomen van welk geloof zij zijn geweest, en wat zij over de Heer gedacht hebben; daar dit zo is, mag nog in het kort worden uiteengezet, hoe het hiermee gesteld is. Nadat al het hemelse bij de mens te grond was gegaan, dat wil zeggen, alle liefde tot de Heer, zodat er geen wil tot het goede meer was, werd het menselijk geslacht van het Goddelijke gescheiden, want niets verbindt dan de liefde; toen deze eenmaal teniet was gegaan, trad de ontbinding in en op de ontbinding volgt de ondergang en uitroeiing. Vandaar werd toen de belofte gedaan van de komst van de Heer in de wereld, die het menselijke met het Goddelijke zou verenigen, en door deze vereniging het menselijk geslacht in Zichzelf zou verbinden door het geloof van de liefde en van de naastenliefde; van de tijd van de eerste belofte aan, waarvan in (Genesis 3:15) sprake was, was het het geloof van de liefde in de komst van de Heer, dat verbond. Maar toen er geen geloof van de liefde meer over was op de aarde, kwam de Heer en verenigde het Menselijk Wezen met het Goddelijk Wezen, zodat zij geheel en al één waren, zoals Hijzelf duidelijk zegt, en tevens leerde Hij de weg van de waarheid, namelijk dat eenieder die in Hem zou geloven, dat wil zeggen, Hem en wat Hem toebehoort, zou liefhebben, en in Zijn liefde zou zijn, welke die jegens het gehele menselijke geslacht is, dus jegens de naaste, verbonden en zalig gemaakt zou worden. Toen in de Heer het Menselijke Goddelijk en het Goddelijke Menselijk werd, vond bij de mens de invloeiing plaats van het oneindige of het hoogste Goddelijke, die anders nooit had kunnen ontstaan; daardoor werden ook de gruwelijke overredingen van het valse en de gruwelijke begeerten van het boze verstrooid, waarmee de geestenwereld was vervuld, en van de uit de wereld aankomende zielen voortdurend gevuld werd; en diegenen die in deze gruwelijkheden waren, werden in de hel geworpen en dus afgescheiden. Wanneer dit niet had plaatsgevonden, dan zou het menselijk geslacht te gronde zijn gegaan, want dit wordt van de Heer door geesten geregeerd; en zij konden niet anders verstrooid worden, want er bestond geen inwerking van het Goddelijke door de redelijke dingen in de innerlijk zinnelijke dingen van de mens, want zij staan ver beneden het niet op deze wijze verenigde hoogste Goddelijke; behalve nog diepere verborgenheden, die nooit tot het bevattingsvermogen van enig mens gebracht kunnen worden; men zie hetgeen eerder hierover is gezegd in de nrs. 1676, 1990, 2016.

Dat de Heer als Zon verschijnt in de hemel van de hemelse engelen en als Maan in de hemel van de geestelijk engelen, en dat de Zon het hemelse van Zijn liefde is, en de Maan het geestelijke van de liefde, zie de nrs. 1053, 1521, 1529, 1530, 1531;

en dat alles en elke bijzonderheid onder Zijn blik berust, nrs. 1274 einde en 1277 einde.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl

Van Swedenborgs Werken

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus #1799

Bestudeer deze passage

  
/ 10837  
  

1799. Dat de woorden ‘Zie, de zoon van mijn huis zal mijn erfgenaam zijn’ betekenen, dat alleen het uiterlijke in het rijk van de Heer was, dit blijkt uit de betekenis van de erfgenaam en van erven in de innerlijke zin. Erfgenaam worden of erven betekent het eeuwige leven in het rijk van de Heer. Allen die in het rijk van de Heer zijn, zijn erfgenamen, want zij leven uit het leven van de Heer, dat het leven van de wederkerige liefde is, en vandaar worden zij zonen genoemd. Zonen van de Heer of erfgenamen zijn allen, die in Zijn leven zijn, daar uit Hem hun leven voortkomt, en zij van Hem geboren zijn, dat wil zeggen, wedergeboren. Zij die van iemand geboren zijn, zijn erfgenamen, dus allen, die van de Heer zijn wedergeboren, want dan ontvangen zij het leven van de Heer. In het rijk van de Heer zijn uiterlijke, innerlijke en binnenste geesten; de goede geesten, die in de eerste hemel zijn, zijn uiterlijken; de engelgeesten, die in de tweede hemel zijn, zijn innerlijken; de engelen die in de derde hemel zijn, zijn binnensten. Zij die uiterlijken zijn, zijn de Heer niet zo verwant of nabij als de innerlijken en dezen niet zo verwant of nabij als de binnensten. De Heer wil uit de Goddelijke Liefde of Barmhartigheid, allen dicht bij Zich hebben, en dat zij niet buiten zullen staan, dat wil zeggen, in de eerste hemel, maar Hij wil, dat zij in de derde hemel, en als het kon, niet alleen bij Hem maar in Hem zijn. Van dien aard is de Goddelijke Liefde of de Liefde van de Heer. En daar de Kerk toentertijd alleen in uiterlijke dingen was, beklaagt Hij zich hier en zegt:

‘Zie, de zoon van mijn huis zal mijn erfgenaam zijn’, waarmee wordt aangeduid, dat dus alleen het uiterlijke in Zijn rijk was. Maar dan komt de vertroosting en de belofte over de innerlijke dingen in de vlak daarop volgende verzen. Wat het uiterlijke van de Kerk is, werd eerder gezegd in de nrs. 1083, 1098, 1100, 1151 en 1153. De leer zelf maakt niet het uiterlijke, nog minder het innerlijke uit, zoals hier eerder werd gezegd, en zij maakt bij de Heer niet het onderscheid tussen de Kerken uit, maar wat de Kerken onderscheidt is het leven overeenkomstig de leringen, welke alle, als die waar zijn, de naastenliefde als grondslag beschouwen. Waartoe dient de leer anders dan dat zij leert hoe de mens zal zijn? In de christelijke wereld zijn het de leringen die de Kerken onderscheiden, en vandaar noemen zij zich: rooms-katholieken, luthersen, calvinisten of hervormden en evangelischen, en nog andere namen. Dat zij zo heten, komt alleen van de leer; dit zou nooit het geval zijn, wanneer zij de liefde tot de Heer en de liefde jegens de naaste tot hoofdzaak van het geloof hadden gemaakt; dan zouden die dingen alleen verschillen van de opvattingen over de mysteries van het geloof, en de ware christenen zouden ze aan eenieder overlaten overeenkomstig zijn geweten, en in hun hart zeggen, dat men een waar christen is, wanneer men als een christen leeft of zoals de Heer leert. Zo zou uit alle verschillende Kerken één enkele worden, en alle redetwisten, die alleen uit de leer ontstaan zouden verdwijnen, ja zelfs zou de haat van de een tegen de ander meteen vergaan, en het Rijk van de Heer op aarde zou zijn aangebroken. De Oude Kerk vlak na de vloed, hoewel over vele rijken verspreid, was niettemin van dien aard, namelijk dat zij wat de leringen betreft, zeer van elkaar verschilden, maar toch van de naastenliefde de hoofdzaak maakten, en de godsdienst niet beschouwden vanuit de leerstellingen die tot het geloof behoren, maar vanuit de naastenliefde, welke tot het leven behoort, hetgeen verstaan wordt onder de woorden dat ‘allen van enerlei lip en van enerlei woorden waren’, (Genesis 11:1) zie hierover nr. 1285.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl