Van Swedenborgs Werken

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus #1398

Bestudeer deze passage

  
/ 10837  
  

1398. Er omringden mij vele geesten, die niet goed waren; toen naderde een engel, en ik zag, dat de geesten zijn tegenwoordigheid niet konden verdragen, want zij verwijderden zich meer en meer, naarmate hij naderde. Ik verwonderde mij hierover, maar mij werd te weten gegeven, dat de geesten niet konden blijven in de sfeer, welke de engel bij zich had. Hieruit, en ook uit een andere ondervinding, bleek, dat een enkele engel myriaden boze geesten kan verdrijven, want zij houden de sfeer van wederkerige liefde niet uit. Niettemin werd ik gewaar, dat zijn sfeer getemperd werd door de verbindingen met anderen; wanneer deze sfeer niet getemperd was, zouden allen uiteengeworpen zijn. Hieruit blijkt eveneens, welk een innerlijke gewaarwording in het andere leven bestaat, en hoe allen samengebracht en gescheiden worden overeenkomstig de innerlijke gewaarwordingen.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl

Van Swedenborgs Werken

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus #4626

Bestudeer deze passage

  
/ 10837  
  

4626. Wanneer de een of andere geest aankomt, dan wordt, ook al is hij nog ver en in het verborgene, niettemin zijn tegenwoordigheid doorvat, zo vaak de Heer dit toestaat, vanuit een zekere geestelijke sfeer en daaruit wordt onderkend hoedanig zijn leven is, hoedanig zijn aandoening en hoedanig zijn geloof. De engel-geesten die in een fijnere doorvatting zijn, weten vandaar ontelbare dingen over de staat van zijn leven en geloof. Dit is mij vele malen getoond. Deze sferen worden ook, wanneer het de Heer behaagt, in reuken verkeerd; de reuk zelf wordt duidelijk waargenomen. Dat die sferen in reuken worden verkeerd, komt omdat de reuk overeenstemt met de doorvatting en omdat de doorvatting als het ware een geestelijke reuk is; daaruit daalt ook de reuk neer; maar men zie de dingen die hierover eerder uit ondervinding zijn aangevoerd: over de sferen, nrs.1048, 1053, 1316, 1504-1519, 1695, 2401, 2489, 4464; over de doorvatting, nrs. 483, 495, 503, 521, 536, 1383, 1384, 1388, 1391, 1397, 1398, 1504, 1640; over de reuken, nrs. 1514, 1517-1519, 1631, 3577.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl

Van Swedenborgs Werken

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus #1695

Bestudeer deze passage

  
/ 10837  
  

1695. Dat ‘al hun spijze’ betekent, hen beroven van de macht om het valse te denken, blijkt uit de betekenis van de spijs. Wat de hemelse, geestelijke en natuurlijke spijs is, welke men in het andere leven geniet, is reeds eerder in de nrs. 56, 57, 58, 680 en 681 aangetoond. Deze spijzen stemmen ook overeen met de spijs van het lichaam, en worden daarom ook in het Woord door spijs uitgebeeld en spijs genoemd. De spijs van de boze en helse geesten echter is datgene wat aan wijsheid, het inzicht en de ware wetenschap tegenovergesteld is, en dit is al het valse. Door deze spijs worden ook, hetgeen wonderbaarlijk is, de boze geesten onderhouden; dat zij daardoor onderhouden worden, komt omdat het hun leven is. Wanneer hun niet de gelegenheid wordt gegeven om het ware af te keuren, ja zelfs te lasteren, kunnen zij niet leven. Niettemin wordt hun alleen gelegenheid gegeven, dat valse te denken en te spreken, wat uit hun boze aard voortkomt, echter niet het valse, dat tegen hun eigen boze gericht is, want dit is kwaadaardig. Want voor zoveel zij uit hun boze het valse spreken, komt het uit hun leven voort, en dit wordt hun dan ook niet aangerekend, omdat zij van dien aard zijn dat zij niet anders kunnen leven. Dat zij van de macht om het boze te doen en het valse te denken beroofd werden, daarmee is het als volgt gesteld: in de worstelingen van de verzoekingen wordt het de boze geesten toegestaan, al het boze en valse dat bij de mens is tevoorschijn te halen, en uit het boze en valse dat bij de mens is te vechten. Wanneer zij echter zijn overwonnen, mogen zij dit niet meer doen, want zij worden direct bij de mens gewaar, dat het goede en ware bevestigd is. Een dergelijke gewaarwording wordt de geesten gegeven; dit hebben zij op de mensen voor. Uit de sfeer zelf van de in het ware en goede bevestigde mens erkennen zij direct hoe het daarmee gesteld is, wat voor antwoord zij zullen krijgen en zo meer. Dit blijkt duidelijk bij de wedergeboren geestelijke mens, bij wie evenzeer boze geesten zijn als bij de niet wedergeboren mens, maar zij zijn onderworpen en dienen. Dit wordt daardoor aangeduid dat zij beroofd zijn van de macht om het boze te doen en het valse te denken.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl