Van Swedenborgs Werken

 

De Goddelijke Wijsheid #3

Bestudeer deze passage

  
/ 12  
  

3. Over de formering van de mens in de baarmoeder uit de Heer door invloed in die beide receptakels.

Aangezien in de formering van de mens in de baarmoeder geestelijke dingen zich verbinden met natuurlijke, zijn er verscheidene dingen die niet kunnen worden beschreven; het zijn immers geestelijke dingen die los zijn van de natuurlijke dingen, en vandaar geen woorden hebben in de natuurlijke taal, dan alleen enige universele die een mens die inzichtsvol is begrijpt.

Met deze woorden nochtans, en met vergelijkingen die ook overeenstemmingen zijn, zullen de volgende dingen worden beschreven:

3A. Dat de Heer Zich verbindt met de mens in de baarmoeder van de moeder van de eerste ontvangenis aan, en hem formeert.

3B. Dat Hij Zich verbindt in die beide receptakels, in het ene door de liefde, in het andere door de wijsheid.

3C. Dat de liefde en de wijsheid tegelijk en unaniem alle en de afzonderlijke dingen formeren, maar nochtans zich van elkaar onderscheiden in deze.

3D. Dat de receptakels in drie graden zijn onderscheiden bij de mens, de ene binnen de anderen, en dat de beide hogere de habitakels [woningen] van de Heer zijn, maar niet de laagste.

3E. Dat het ene receptakel is voor de toekomstige wil van de mensen, en het andere voor het verstand van hem, en dat evenwel volstrekt niets van wil en van verstand van hem in de formering aanwezig is.

3F. Dat in het embryo vóór de baring het leven is, maar dat het embryo niet ervan bewust is.

3A. De Heer verbindt Zich met de mens in de baarmoeder van de moeder van de eerste ontvangenis aan, en formeert hem.

Onder de Heer wordt hier en elders verstaan het Goddelijke dat, uit Hem als de Zon van de hemel waar de engelen zijn, voortgaat, waaruit en waardoor alle dingen in de algehele wereld geschapen zijn; dat dit is het leven zelf, is eerder bevestigd.

Het leven zelf is van de eerste ontvangenis aan aanwezig, en formeert.

Hieruit volgt, dat de mens uit het leven zelf moet worden geformeerd, opdat hij zij de vorm van het leven, welke de mens is; opdat hij een beeld en gelijkenis Gods zij, welke ook de mens is; opdat hij een recipiënt zij van de liefde en van de wijsheid, welke het leven zijn, uit de Heer, aldus een recipiënt van de Heer Zelf.

Dat de mens is in de Heer, en de Heer in hemzelf, en dat de Heer woning bij de mens heeft indien hij Hem liefheeft, leert Hijzelf; dit maakt de Heer voor Zich gereed in de baarmoeder, zoals men uit hetgeen volgt zal zien.

Daarom wordt Jehovah of de Heer in het Woord genoemd Schepper, Formeerder en Maker van de baarmoeder aan, zoals in Jesaja 43:1; 44:2, 24; 49:5; en bij David, dat hij op Hem was geworpen en gesteld van de baarmoeder aan, Psalm 22:10; 71:6.

Als de mens in de baarmoeder is, zo is hij in de staat van de onschuld; vandaar is zijn eerste staat na de baring de staat van de onschuld; en de Heer woont niet bij de mens tenzij in diens onschuld, en daarom dan vooral, wanneer hij als het ware onschuld is.

Eender is de mens dan in de staat van vrede.

Dat de mens dan is in de staat van de onschuld en in de staat van vrede, is omdat de Goddelijke liefde en de Goddelijke wijsheid de onschuld zelf en de vrede zelf zijn, zoals men kan zien in het werk over ‘Hemel en Hel’ n. Hemel en Hel 276-283, 284-290.

Ik voorzie dat, als gij deze dingen leest, ettelijke twijfelingen zich tegen de animus zullen keren, doch leest voort tot aan het einde toe, en vat ze dan weer op, en gij zult deze niet meer zien.

3B. Hij verbindt Zich in die beide receptakels, in het ene door de liefde, in het andere door de wijsheid.

Dit volgt vanuit het voorafgaande artikel, waar bevestigd is dat vanuit die beide receptakels geformeerd en voortgebracht zijn alle dingen van het lichaam, zowel de inwendige als de uitwendige, van hoofd tot hiel: en omdat de inzetten en beginpunten vanuit deze zijn, zo volgt mede dat het Goddelijke formerende in deze is, en door die in de voortgezette dingen.

Maar wanneer het in deze en in gene is, is het er niet materieel, maar is het er geestelijk; het is immers in de nutten ervan, en de nutten in zich beschouwd zijn immaterieel; de noodwendige dingen echter, waardoor de hutten uitwerkingen worden, zijn materieel.

Die beide receptakels, die de initiamenten van de mens zijn, zijn vanuit de vader; de uitformering tot de volheid van de baring is uit de moeder.

Het zaad immers is vanuit de man; hij heeft zaadvaten en teelballen waarin het zaad herhaaldelijk wordt gedistilleerd en geklaard.

De opneming ervan is door de vrouw; zij heeft de baarmoeder waarin een warmte is waarmede het wordt gestoofd, en waarin mondjes zijn door welke het wordt gevoed; niets in de natuur ontstaat tenzij vanuit zaad, en groeit tenzij door warmte.

In welke vorm die initiamenten zijn, die van de mens alleen zijn, zal in wat volgt ook worden gezegd.

Omdat de inzet van de mens het zaad is, en dit het tweeling-receptakel van het leven is, zo blijkt dat de menselijke ziel niet is het leven uit het leven, of het leven in zich; want er is niet dan alleen één enig Leven, en dit is God.

Waar vandaan de mens het ontvankelijke van het leven heeft, is elders gezegd; en omdat er continuïteit van de receptakels is vanuit de hersenen door de vezels in alle dingen van het lichaam, zo blijkt ook dat er een continuïteit is van de opneming van het leven in deze, en dat zo de ziel niet is hier of daar, maar in elke vorm vanuit deze, niet anders dan zoals de oorzaak is in de veroorzaakte dingen, en het beginsel in de door het beginsel gevormde dingen.

3C. Dat de liefde en de wijsheid tegelijk en unaniem alle en afzonderlijke dingen formeren, maar nochtans zich van elkaar onderscheiden in deze.

De liefde en de wijsheid zijn twee onderscheiden dingen, geheel zoals de warmte en het licht; de warmte wordt gevoeld, eender de liefde; en het licht wordt gezien, eender de wijsheid: de wijsheid wordt gezien als de mens denkt, en de liefde wordt gevoeld als de mens wordt aangedaan; maar nochtans niet als twee, maar als één werken zij in de formeringen; ook is dit eender als de warmte en het licht van de zon van de wereld; de warmte in lente- en zomertijd werkt samen met het licht, en het licht met de warmte, en het gedijt en spruit uit.

Evenzo werkt de liefde in de staat van vrede en kalmte samen met de wijsheid, en de wijsheid met de liefde, en brengt voort en formeert; dit in het embryo en in de mens.

Dat de samenwerking van de liefde en de wijsheid is zoals de samenwerking van de warmte en het licht, blijkt duidelijk uit de verschijningen in de geestelijke wereld; daar is de liefde de warmte en is de wijsheid het licht, en daar leven alle dingen in de engelen, en bloeien rondom hen, geheel en al volgens het één zijn van de liefde en de wijsheid bij hen.

Het één zijn van de liefde en de wijsheid is wederkerig; de liefde verenigt zich met de wijsheid, en de wijsheid herenigt zich met de liefde; vandaar ageert de liefde en reageert de wijsheid; door dit wederkerige ontstaat alle uitwerking.

Dit één zijn is wederkerig, en vandaar is het wederkerig zijn van de wil en het verstand, en is het van het goede en van het ware,voorts van de naastenliefde en van het geloof bij de mens in wie de Heer is; ja zelfs zodanig is dat van de Heer Zelf met de kerk.

Dit wordt verstaan onder de woorden van de Heer tot de discipelen, bij Johannes, opdat zij zouden zijn in Hem, en Hij in hen, 14:20; en elders.

Hetzelfde één zijn wordt ook verstaan onder het één zijn van de man en de echtgenote, zoals bij Markus: “Zij twee zullen tot één vlees zijn; en daarom zijn zij niet langer twee, maar één vlees”, 10:8.

De man immers is geboren om verstand te zijn en vandaar wijsheid, de vrouw echter om wil te zijn en vandaar de aandoening die van de liefde is; over welke zaak men zie in het werk over de Hemel en de hel n. 366-386.

Aangezien het twee dingen zijn, de liefde en de wijsheid, die het embryo in de baarmoeder formeren, zijn er daarom twee receptakels, het ene voor de liefde en het andere voor de wijsheid.

Derhalve zijn er ook twee dingen in het lichaam overal, welke eender onderscheiden zijn, en verenigd zijn; er zijn twee halfronden van het cerebrum, twee ogen, twee oren, twee neusvleugels, twee kamers van het hart, twee handen, twee voeten, twee nieren, twee teelballen; de overige ingewanden zijn ook gepaard; en overal heeft dat wat aan de rechterzijde is betrekking op het goede van de liefde, en dat wat aan de linkerzijde is, op het ware van de wijsheid.

Dat die beide aldus verbonden zijn om één te handelen wederzijds en wederkerig, kan een ijverig speurder zien indien hij zich genoeg moeite geeft.

Het één zijn zelf komt voor het gezicht uit in de vezels, die over en weer uitsteken en in het midden zijn samengevlochten; daarom is het eveneens, dat zoiets in het Woord met rechts en links wordt aangeduid.

Uit deze dingen blijkt de waarheid, dat de liefde en de wijsheid tegelijk en unaniem in het embryo alle en de afzonderlijke dingen formeren, maar nochtans van elkander zijn onderscheiden in deze.

3D. De receptakels bij de mens zijn in drie graden onderscheiden, de ene binnen de anderen, en dat de twee hogere de habitakels van de Heer zijn, niet echter de laagste.

Misschien maakt iemand zich een dwaalbegrip over de initiamenten van de menselijke vorm, zijnde het zaad van de man, uit hoofde hiervan, dat zij receptakels worden genoemd, vanwege het woord ‘receptakel’ zelf immers komt gemakkelijk de idee op van een vaatje of een buisje.

Ik zou die beginvorm, zodanig als die mij in de hemelen verscheen en is getoond, passend willen aanduiden en beschrijven voor zoveel als de woorden van de natuurlijke taal daartoe gelegenheid geven.

Die receptakels zijn niet gebuisd of gehold zoals vaatjes, maar zij zijn zoals het cerebrum is, waarvan het een kleinste en onzichtbare afdruk is, en tegelijk een uitlijning als het ware van een aangezicht van voren.

Er werd geen aanhangsel gezien; dit primitieve cerebrum was in het hogere bultige deel een samenvoeging vanuit aaneen grenzende bolletjes of sfeertjes; ieder sfeertje was een opeenhoping van eendere maar kleinere sfeertjes, en wederom ieder van deze een opeenhoping van allerkleinste.

Vooraan in het platte deel verscheen een uitgelijnd iets als aangezicht; maar in de inham tussen het bultige en dit platte was geen vezel; het bultige deel was omdekt met een uiterst teer hersenvlies, hetwelk doorzichtig was.

Een zodanig aan mij verschenen en getoond iets, is het primitieve van de mens, wiens eerste of laagste graad de eerst beschreven samenvoeging was.

De tweede of middelste graad was de in de tweede plaats beschreven samenvoeging, en de derde of de hoogste graad was de samenvoeging in de derde plaats beschreven, aldus de ene binnen de andere.

Gezegd werd mij, dat in ieder sfeertje onuitsprekelijke samenweefsels waren, al wonderlijker en wonderlijker volgens de graden; voorts dat in het afzonderlijke rechterdeel het bed of het receptakel van de liefde is, en in het linkerdeel het bed of het receptakel van de wijsheid, en dat zij door bewonderenswaardige samenvlechtingen toch zoals deelgenoten en tentgenoten zijn, eender zoals de beide halfronden van het cerebrum zijn.

Bovendien werd het getoond in een licht dat tegen flitste, dat de opeenhoping van de beide innerlijke graden ten aanzien van de ligging en de vloeiing was in de orde en de vorm van de hemel, doch de opeenhoping van de laagste graad ten aanzien van de ligging en de vloeiing was in de vorm van de hel.

Vandaar is het, dat gezegd is, dat de receptakels in drie graden zijn onderscheiden bij de mens, de ene binnen de anderen, en dat de beide hogere de habitakels van de Heer zijn, niet echter de laagste.

Dat de laagste zodanig was, was omdat de mens vanwege de erf-smet wordt geboren tegen de orde en de vorm van de hemel, en vandaar in boze dingen van elk geslacht, en dat die smet is in het natuurlijke, zijnde het laatste van het leven van de mensen, en dat die niet wordt afgewist, tenzij bij hem de innerlijke graad wordt geopend die is geformeerd tot de opneming van de liefde en de wijsheid uit de Heer.

Maar hoe die graad, en eveneens de binnenste, wordt geopend, leert de Heer in het Woord, en zal worden geleerd in wat volgt.

Maar om in deze dingen licht te verkrijgen, kan men zien in wat eerder over de graden, voorts wat over het cerebrum is gezegd.

Die graden worden hogere genoemd, hoewel zij innerlijke zijn; de oorzaak hiervan is deze, dat er een opeenvolgende orde en een gelijktijdige orde van graden is; in de opeenvolgende orde zijn de hogere en de lagere, in de gelijktijdige orde echter zijn de innerlijke en de uiterlijke.

Dezelfde dingen die in de gelijktijdige orde de innerlijke zijn, zijn in de opeenvolgende orde de hogere; aldus is het eveneens gesteld met het uiterlijke en het lagere.

En omdat er drie graden in de mens zijn, zijn er derhalve drie graden van hemelen; de hemelen immers bestaan uit mensen die engelen zijn geworden.

Die hemelen verschijnen volgens de graden in de opeenvolgende orde, de een boven de ander, en volgens de graden in de gelijktijdige orde de een binnen de ander; vandaar is het, dat in het Woord het hoge het inwendige betekent, en dat de Heer de Hoogste wordt geheten, omdat Hij in binnensten is.

Omdat nu de mens in zijn eerste opkomst zulk een habitakel van de Heer is als beschreven werd, en dan die drie graden geopend zijn, en al het voorgaande vanuit Hem als Zon in kleinsten en in grootste mens is, zoals te zijner plaatse is bevestigd, kan er daarom geen uitbreiding geschieden in een anderen vorm dan in de menselijke, en kan er geen uitbreiding bestaan dan door de stralen van het licht vanuit de wijsheid door middel van de warmte vanuit de liefde, aldus door levend gemaakte vezels, welke uitgeformeerde stralen zijn.

Dat de bepaling eender is, verschijnt voor ogen.

Zo vele graden van het leven zijn er bij de mens.

Maar bij de beesten zijn niet de beide hogere graden, maar slechts de laagste, en daarom zijn de initiamenten van hun leven niet de receptakels van de liefde en de wijsheid van de Heer, maar de receptakels van de natuurlijke aandoening en wetenschap, waarin zij ook worden geboren.

Deze receptakels zijn bij de reine beesten niet tegen de orde van de universele invloed omgebogen, maar daaraan conform; en daarom worden zij vanuit geboorte na de baring terstond in hun functies gevoerd, en weten zij die; zij hebben immers hun aandoeningen niet kunnen verdraaien, omdat zij niet het verstandelijke hebben dat vanuit het geestelijke licht kon denken en redeneren, en de wetten van de Goddelijke orde geweld aandoen.

3E. Dat het ene receptakel is voor de toekomstige wil van de mens, en het andere voor het verstand van hem, en dat evenwel volstrekt niets van wil en van verstand van hem in de formering aanwezig is.

De wil en het verstand zetten niet eerder in bij de mens dan wanneer de longen geopend zijn, wat niet eerder geschiedt dan na de baring; de wil immers van de mens wordt dan het receptakel van de liefde, en het verstand wordt het receptakel van de wijsheid.

Dat zij dan eerst in wording komen wanneer de longen geopend zijn, is omdat de longen overeenstemmen met het leven van het verstand, en het hart overeenstemt met het leven van de wil, en zonder samenwerking van verstand en wil heeft de mens niet enig eigen leven, zoals er niet enig leven is zonder de samenwerking van de liefde en de wijsheid, waardoor het embryo wordt geformeerd en levend gemaakt, zoals boven gezegd is.

In het embryo klopt alleen het hart, en schudt de lever; het hart voor de bloedsomloop, en de lever voor de opneming van de voeding.

De beweging van de overige ingewanden is vanuit deze; het is deze beweging welke na het midden van de zwangerschap als een pulserende wordt gevoeld; maar deze beweging is niet vanuit enig eigen leven van de lichaamsvrucht.

Het eigen leven is het leven van de wil en het leven van het verstand, maar het leven van het kleine kind is het leven van de inzettende wil en van het inzettende verstand; vanuit deze alleen ontstaat het gevoelsleven en het beweegleven in het lichaam.

Dit leven kan er niet zijn vanuit de trilling van het hart alleen, maar het is er vanuit de verbinding ervan met de ademhaling van de longen.

Dat het zo is, blijkt uit de mensen, die èn wil èn verstand hebben, die in zwijm vallen of verstikken; dezen zijn bij toegesloten ademhaling als het ware afgestorven, zij voelen niet, bewegen de geledingen ook niet, denken niet noch willen, en toch verricht het hart zijn samentrekkingen en loopt het bloed om, maar zodra de long terugkeert in haar ademhalingen, keert de mens terug in zijn eigen daden en zinnen, en in zijn eigen wil en verstand.

Uit deze dingen kan men opmaken, hoedanig het leven van de lichaamsvrucht in de baarmoeder is, waar alleen het hart zijn bewegingen verricht, en nog niet de long.

Namelijk dat niets van het leven van de wil en niets van het leven van het verstand in deze aanwezig is, maar dat het leven uit de Heer alleen, waarmede de mens daarna zal leven, de formering verricht.

Maar hierover zal men meer zien in het volgende artikel.

3F. Dat in het embryo vóór de baring het leven is, maar dat het embryo niet bewust daarvan is, volgt uit de bovengezegde dingen.

Voorts dat het leven waaruit het embryo in de baarmoeder leeft, niet van zichzelf is, maar van de Heer Alleen, Die alleen het leven is.

  
/ 12  
  

Nederlandse tekst door Guus Janssens. Digitale uitgave - Swedenborg Boekhuis 2007.

Van Swedenborgs Werken

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus #10687

Bestudeer deze passage

  
/ 10837  
  

10687. En hij schreef op de tafelen de woorden van het verbond; dat dit betekent het Woord, waardoor er verbinding is van de hemel met de mens, staat vast uit de betekenis van de tafelen, waarop de Wet was geschreven, dus het Woord, nrs. 9416, 10375, 10376, 10453, 10461; en uit de betekenis van het verbond, dus de verbinding, waarover eerder in nr. 10632; dat het de verbinding van de hemel met de mens is, komt omdat het Woord in louter overeenstemmingen is geschreven en vandaar zodanig is dat het de hemel met de mens verbindt; de hemel immers is in de innerlijke zin het Woord en met de innerlijke zin stemt de uiterlijke zin overeen.

Daarom, wanneer het Woord door de mens wordt gelezen, dan doorvatten de engelen die bij de mens zijn, dit in de geestelijke zin, die de innerlijke zin is; vandaar vloeit het heilige vanuit de engelen in, waardoor de verbinding is, daarvoor is zo’n Woord gegeven.

Dat er door het Woord verbinding is van de Heer, dus van de hemel, met de mens, zie nr. 10375.

Wat de overeenstemmingen zijn waardoor het Woord is geschreven, is overal in de ontvouwingen getoond.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl