Van Swedenborgs Werken

 

De Goddelijke Wijsheid #2

  
/ 12  
  

2. De Heer heeft de mens geschapen als een ontvanger van de liefde, die zijn wil is, en daaraan toegevoegd het receptakel van de wijsheid, dat zijn verstand is.

Aangezien twee dingen in de Heer zijn en uit Hem voortgaan, de liefde en de wijsheid, en aangezien de mens is geschapen om een gelijkenis en een beeld van Hem te zijn, een gelijkenis door de liefde en een beeld door de wijsheid, zijn daarom bij de mens twee receptakels geschapen, het ene voor de liefde, en het andere voor de wijsheid; het is het receptakel van de liefde dat de wil wordt genoemd, en het is het receptakel van de wijsheid dat het verstand wordt genoemd.

De mens weet dat die twee bij hem zijn; maar niet weet hij dat zij zo verbonden zijn als zij het zijn in de Heer, met dit verschil dat zij in de Heer het leven zijn, in de mens echter het receptakel van het leven.

Hoedanig de vormen er van zijn, kan niet worden geopenbaard, omdat het geestelijke vormen zijn, en de geestelijke dingen gaan het begrip te boven; het zijn vormen binnen de vormen, opklimmende tot de derde graad, ontelbaar, discreet, maar nochtans unaniem, en zij zijn elk afzonderlijk de receptakels van de liefde en de wijsheid.

De oorspronkelijke zijn in de hersenen, en daar de beginpunten en de hoofden van de vezels, door welke de strevingen en de krachten ervan tot alle dingen van het lichaam, de hogere en de lagere, neervloeien en in de zinzetels, in de beweegzenuwen, en in de overige functies van de voeding, van de melksapvorming, van de bloedvorming, van de afscheiding, van de uitzuivering, en van de voortteling, die aldus in de afzonderlijke dingen hun nutten stellen.

Nu deze dingen zijn vooraf gezonden, zal men zien: dat deze vormen, die de receptakels van de liefde en van de wijsheid zijn, voor het eerst bij de ontvangen en geboren wordende mens in de baarmoeder bestaan.

En dat vanuit deze door het continue alle dingen van het lichaam, van het hoofd af tot de voetzolen toe, worden uitgeleid en voortgebracht; en dat die voortbrengselen geschieden volgens de wetten van de overeenstemming, en dat derhalve alle dingen van het lichaam, de inwendige en de uitwendige, overeenstemmingen zijn.

Dat deze vormen, die de receptakels van de liefde en van de wijsheid zijn, voor het eerst bij de ontvangen en geboren wordende mens in de baarmoeder bestaan, kan vaststaan uit de ondervinding, en bevestigd worden door de rede.

Uit de ondervinding: vanuit de eerste inzetten van de embryo’s in de baarmoeders na te zijn ontvangen, en eveneens vanuit de aanvang van de kuikens in de eieren na het broeien.

De eerste vormen zelf verschijnen niet aan het oog, maar wel de eerste voortbrengselen ervan, die het hoofd vormen; dat dit groter is in de aanvang, is bekend; en eveneens dat vanuit deze een weefsel wordt voortgebracht voor alle dingen in het lichaam; hieruit blijkt, dat die vormen de begin- punten zijn.

Uit de rede: dat alle schepping is uit de Heer als Zon, zijnde de Goddelijke Liefde en de Goddelijke Wijsheid, en vanuit deze is de schepping van de mens.

De formering van het embryo en het kleine kindje in de baarmoeder is een evenbeeld van de schepping, en zij wordt de verwekking genoemd, omdat zij geschiedt door een overbrenger.

Daaruit volgt, dat de eerste vormen, vooral bij de mens, de receptakels zijn van de liefde en de wijsheid, en dat de schepping van de overige dingen die de mens maken, geschiedt door deze.

Bovendien, niet enige uitwerking ontstaat uit zich, maar uit een oorzaak eerder dan zij, welke de uitwerkende oorzaak wordt genoemd; en niet deze uit zich, maar uit de oorzaak die het einddoel wordt genoemd, waarin al het volgende is in streven en in idee.

In het streven in de Goddelijke Liefde, en in de idee in de Goddelijke Wijsheid, welke zijn het einddoel van de einddoelen; deze waarheid zal vanuit de volgende dingen vollediger vaststaan.

Vanuit die vormen worden door het continue alle dingen van het lichaam van het hoofd af tot aan de voetzolen toe uitgeleid en voortgebracht; wat ook kan vaststaan uit de ondervinding, en worden bevestigd door de rede.

Uit de ondervinding: dat vanuit die primitieve vormen de vezels worden uitgeleid tot de zintuigen van het aangezicht, die de ogen, de oren, de neusvleugels en de tong worden genoemd.

Voorts tot de beweegorganen van het ganse lichaam, welke de spieren worden genoemd; desgelijks tot alle georganiseerde ingewanden dienstig voor verschillende nutten in het lichaam; deze en gene dingen zijn alle louter samenweefsels uitvloeiende vanuit de vezels en de zenuwen vanuit de hersenen en vanuit het ruggenmerg; de bloedvaten zelf, waar vanuit tevens de samenweefsels geschieden, zijn ook afkomstig van de vezels daaruit.

Een ieder die in de anatomie ervaren is, kan zien dat rondom het cerebrum, voorts van binnen in het cerebrum, en in het cerebellum, en in het ruggenmerg bolletjes zijn, als het ware moleculen, corticale, en asachtige substanties en klieren genoemd; en dat alle vezels, welke er ook maar in de hersenen zijn, en alle zenuwen vanuit deze, welke er ook maar in het lichaam zijn, vanuit die bolletjes of substanties uitgaan en voortgaan; deze zijn de beginvormen vanuit welke alle dingen van het lichaam van het hoofd tot de voetzolen worden uitgeleid en voortgebracht.

Uit de rede:

Er kunnen geen vezels zonder oorsprongen bestaan; zodat de organische dingen van het lichaam, vanuit de verschillend samengevlochten vezels voortgebracht, de uitwerkingen zijn, die niet uit zichzelf kunnen leven, voelen en bewogen worden, maar vanuit hun oorsprongen door het continue.

Laten enkele voorbeelden als toelichting dienen.

Niet ziet het oog vanuit zich, maar door het continue vanuit het verstand.

Het verstand ziet door het oog, en eveneens beweegt dit ook het oog, en bepaalt het tot de objecten, en spant de blik in.

Het oor hoort niet oor vanuit zichzelf, maar door het continue vanuit het verstand; het verstand hoort door het oor, en bepaalt het eveneens, spitst het; en spant het in tot de geluiden.

Noch spreekt de tong vanuit zich, maar vanuit het denken van het verstand; het denken spreekt door de tong, en varieert de klanken, en verhoogt de modi ervan naar believen.

Desgelijks de spieren; zij worden niet bewogen uit zichzelf, maar de wil tezamen met het verstand beweegt deze, en drijft ze aan op hun wenk.

Uit deze dingen blijkt, dat niet iets in het lichaam voelt en wordt bewogen vanuit zich, maar vanuit hun oorsprongen, waarin het verstand en de wil zetelen, bijgevolg die in de mens de receptakels van de liefde en van de wijsheid zijn; voorts dat deze zijn de eerste vormen, en de organen, zowel de zins- als beweegorganen, zijn de vormen vanuit deze.

Volgens de formering immers geschiedt de invloed, die niet bestaat vanuit deze in gene, maar vanuit gene in deze.

De invloed immers vanuit gene in deze is de geestelijke invloed, en de invloed vanuit deze in gene is de natuurlijke invloed, welke ook de fysische wordt genoemd.

Dat die voortbrengselen geschieden volgens de wetten van de overeenstemming, en dat daarom alle dingen van het lichaam, de inwendige en de uitwendige, overeenstemmingen zijn.

Wat overeenstemming is, was tot dusver onbekend in de wereld, de oorzaak hiervan is dat het onbekend was wat het geestelijke is, en de overeenstemming is tussen het natuurlijke en het geestelijke.

Wanneer iets vanuit het geestelijke als de oorsprong en de oorzaak zichtbaar en bevattelijk wordt voor de zinnen, dan is er overeenstemming tussen deze.

Zulk een overeenstemming is er tussen de geestelijke en de natuurlijke dingen bij de mens; de geestelijke dingen zijn alle dingen die van de liefde en van de wijsheid van hem zijn, bijgevolg die van de wil en het verstand van hem zijn, en de natuurlijke dingen zijn alle dingen die van het lichaam van hem zijn.

Omdat deze dingen vanuit gene zijn ontstaan, en voortdurend ontstaan, dat is, blijven bestaan, zijn zij overeenstemmingen, en dus handelen zij één zoals doel, oorzaak en uitwerking; aldus handelt het aangezicht één met de aandoeningen van de animus, de spraak met het denken, en de handelingen van alle leden met de wil; eender de overige dingen.

De universele wet van de overeenstemmingen is dat het geestelijke zich aanpast aan het nut, dat het doel ervan is, en het nut door de warmte en het licht aanzet en modificeert, en dit door voorziene middelen bekleedt, totdat het een vorm wordt die het doel van dienst is.

En in deze vorm handelt het geestelijke het doel, het nut de oorzaak, en het natuurlijke de uitwerking.

In de geestelijke wereld echter is het substantiële in de plaats van het natuurlijke.

Zulke vormen zijn alle dingen die in de mens zijn.

Meer over de overeenstemming ziet men in het werk over de Hemel en de Hel 87-102, n. 103-115; en over de verschillende overeenstemmingen in de Hemelse Verborgenheden, en daar over de overeenstemming van het aangezicht en de gelaatstrekken met de aandoeningen van het gemoed, n. Hemelse Verborgenheden 1568, 2988, 2989, 3631, 4796, 4797, 4800, 5165, 5168, 5695, 9306; over de overeenstemming van het lichaam ten aanzien van de gebaren en handelingen met de verstandelijke dingen en de dingen van de wil, n. Hemelse Verborgenheden ccc2988, 3632, 4215; over de overeenstemming van de zinnen in het algemeen, n. 4318-4330; over de overeenstemming van de ogen en het gezicht ervan, n. 4403-4420; over de overeenstemming van de neusvleugels en de reuk, n. 4624-4634; over de overeenstemming van de oren en het gehoor, 4652 tot n. 4660; over de overeenstemming van de tong en de smaak, n. 4791-4805; over de overeenstemming van de handen, de armen, de schouders, en de voeten, n. 4931-4953; over de overeenstemming van de lenden en de geslachtsdelen, n. 5050-5062; over de overeenstemming van de innerlijke ingewanden van het lichaam, in het bijzonder van de maag, de tijmklier, het melksapblaasje en de melksapbuis, n. 5171-5189; over de overeenstemming van de milt, n. 9698; over de overeenstemming van het buikvlies, de nieren, en de blaas n. 5377-5396; over de overeenstemming van de huid en de beenderen, n. 5552-5573; over de overeenstemming van het zwaardvormige kraakbeen, n. 9236; over de overeen stemming van het geheugen van de abstracte dingen, n. 6808; over de overeenstemming van het geheugen van de stoffelijke dingen, n. 7253; over de overeenstemming van de hemel met de mens, n. 911, 1900, 1928, 2996, 2998, 3624, 3636-3643, 3741-3745, 3884, 4041, 4279, 4523, 4524, 4625, 6013, 6057, 9279, 9632; dat de wetenschap van de overeenstemmingen bij de ouden de wetenschap der wetenschappen was, vooral bij de oosterlingen, maar dat zij heden ten dage in vergetelheid is geraakt, n. 3021, 3419, 3472-3485, 4280, 4749, 4844, 4964, 4965, 5702, 6004, 6692, 7097, 7729, 7779, 9391, 10252, 10407; dat zonder de wetenschap der overeenstemmingen het Woord niet wordt verstaan, n. 2870-2893, 2987-3003, 3213-3227, 3472-3485, 8615, 10687; dat alle dingen die in de hemelen verschijnen, overeenstemmingen zijn, n. 1521, 1532, 1619-1625, 1807, 1809, 1971, 1974, 1977, 1980, 1981, 2299, 2601, 3213-3226, 3348, 3350, 3475, 3485, 3745, 9481, 9575, 9576, 9577; dat alle dingen die in de natuurlijke wereld en in haar drie rijken zijn, overeenstemmen met alle dingen die in de geestelijke wereld zijn, n. 1632, 1881, 2758, 2890-2893, 2987-3003, 3213-3227, 3483, 3624-3649, 4044, 4053, 4116, 4366, 4939, 5116, 5377, 5428, 5477, 8211, 9280.

Behalve deze dingen is in de Hemelse Verborgenheden gehandeld over de overeenstemming van de natuurlijken zin van het Woord, zijnde de zin van de letter ervan, met de geestelijke dingen die van de liefde en de wijsheid zijn in de hemelen uit de Heer, welke de inwendige zin ervan maken; welke overeenstemming men ook bevestigd ziet in de Leer van Nova Hierosolyma over de Gewijde Schrift 5-26, en verder n. 27-69. Opdat men een idee kan hebben van de overeenstemming van de wil en het verstand, raadplege men ook de dingen die staan in n. 366 en Apocalyps Ontvouwd ccc367 van de ‘Apocalyps Ontvouwd’.

  
/ 12  
  

Nederlandse tekst door Guus Janssens. Digitale uitgave - Swedenborg Boekhuis 2007.

Van Swedenborgs Werken

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus #3347

Bestudeer deze passage

  
/ 10837  
  

3347. Ik hoorde engelen spreken over het menselijk gemoed en over hun denken en de daaruit voortvloeiende spraak; zij vergeleken deze met de uiterlijke vorm van de mens, die, hoewel bestaat en voortbestaat uit ontelbare vormen, die binnenin zijn, zoals uit: de hersenen, de mergen, de longen, het hart, de lever, alvleesklier, de milt, de maag en de darmen, en nog uit tal van andere vormen meer, zoals uit die, welke aan de voorplanting in beide geslachten zijn gewijd en daaromheen uit ontelbare spieren en tenslotte uit diverse huidvormen; en dat al deze dingen samen geweven zijn uit vaten en vezels; waaruit de geleidingen en mindere vormen voortkomen en zo dus uit ontelbaar vele dingen, die niettemin alle samenwerken, elk op zijn eigen wijze, tot de samenstelling van de uiterlijke vorm, waarin niets van deze dingen, die van binnen zijn, verschijnt. Met deze vorm, de uiterlijke namelijk, vergeleken zij de menselijke gemoederen en de gedachten daarvan en de daaruit voortvloeiende spraken. Maar die van de engelen vergeleken zij met de dingen die binnenin zijn en die naar verhouding onbegrensd zijn en ook onbegrijpelijk. Ook vergeleken zij het denkvermogen met het vermogen van de ingewanden om te werken overeenkomstig de vorm van de vezels, maar dat het vermogen niet tot de vezels behoort, maar tot het leven in de vezels, zoals het denkvermogen niet tot het gemoed behoort, maar tot het daarin vloeiende leven van de Heer. Wanneer dergelijke vergelijkingen door de engelen gemaakt worden, worden zij tegelijkertijd ook door middel van uitbeeldende dingen vertoond, waardoor de eerdergenoemde innerlijke vormen naar de onbegrijpelijk kleinste delen zowel zichtbaar als verstaanbaar tevoorschijn worden gebracht en dit vindt plaats in een oogwenk. Maar de vergelijkingen door geestelijke en hemelse zaken zoals die plaatsvinden bij de hemelse engelen, gaan de vergelijkingen, die door middel van natuurlijke dingen gemaakt worden, aan schoonheid van wijsheid onmetelijk ver te boven.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl

Van Swedenborgs Werken

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus #8989

Bestudeer deze passage

  
/ 10837  
  

8989. En hij zal hem brengen òf aan de deur òf aan de post; dat dit betekent de staat van de vergemeenschapping van het bevestigde en ingeplante ware met het geestelijk goede, staat vast uit de betekenis van de deur, namelijk de binnenleiding van het ware tot het goede, nrs. 2356, 2385, hier van het bevestigde en ingeplante ware, dat met de Hebreeuwse dienstknecht na het knechtschap van zes jaren wordt aangeduid, nrs. 8976, 8984; en omdat de deur de binnenleiding is, is die eveneens de vergemeenschapping, want door de deur wordt de ene kamer met de andere verbonden; en uit de betekenis van de post, namelijk de verbinding van dat ware met het goede, want de post is tussen twee kamers en verbindt ze.

Wie kan niet zien dat dit ritueel ten aanzien van de blijvende dienstknechten een verborgenheid in zich bevat en wel een Goddelijke verborgenheid; het werd immers door Jehovah vanaf de berg Sinaï gedicteerd en bevolen.

Zij die geloven dat er niets heiligers en meer Goddelijk in het Woord is dan dat wat in de letter verschijnt, zullen verwonderd zijn dat deze en meer dingen die in dit hoofdstuk en in het volgende zijn bevat, zijn gedicteerd met levende stem door Jehovah; zij verschijnen immers in de letterlijke zin zoals zulke zaken die in de wetten van de natiën zijn; zoals dit: over de dienstknechten, dat degene van hen die niet van het knechtschap wil uitgaan, aan de deur of aan de post zou worden gebracht en hem door zijn heer zou worden doorboord met diens priem; dit lijkt in de letterlijke zin niet op het Goddelijke, niettemin is het ten zeerste Goddelijk; maar dit blijkt niet dan alleen door de innerlijke zin.

De innerlijke zin is dat degenen die alleen in waarheden zijn en niet in het overeenstemmende goede, maar toch in het verkwikkelijke van de herinnering van de geestelijke goedheden, nrs. 8986, 8987, enige vergemeenschapping en verbinding hebben met het geestelijk goede; dit werd daardoor uitgebeeld dat het oor van de dienstknecht aan de deur of aan de post zou worden doorboord door zijn heer; de deur immers is de vergemeenschapping, de post de verbinding, het oor de gehoorzaamheid en dat doorboren met een priem, is het uitbeeldende voor de staat waarin hij zou blijven; zo doorvatten de engelen deze dingen die bij de mens zijn als hij het Woord leest; de engelen immers denken niet aan een deur, noch aan een post, noch aan een oor en aan het doorboren daarvan en zelfs niet aan een dienstknecht, maar in plaats daarvan aan de vergemeenschapping en verbinding; de engelen immers zijn in het inzicht van zulke dingen, omdat zij in het licht zijn; en aan hen doen zich niet dan alleen geestelijke en hemelse dingen voor, maar niet natuurlijke en wereldse zaken, zodanig als die in de letterlijke zin van het Woord zijn; want de zin van de letter van het Woord is natuurlijk en werelds, maar de innerlijke zin ervan is geestelijk en hemels; eerstgenoemde is voor de mensen, de laatstgenoemde voor de engelen; vandaar is er door het Woord vergemeenschapping en verbinding van de hemel met de mens.

Opdat de verborgenheden die in deze handelwijze met de bij hun heer blijvende dienstknechten nog verder uitkomen, moet worden gezegd vanwaar het komt dat de deuren en de posten de vergemeenschapping en de verbinding betekenen.

De engelen en de geesten hebben verblijven die geheel en al zo verschijnen als die welke in de wereld zijn, nrs. 1116, 1626-1628, 1631, 4622, en wat een verborgenheid is, alle en de afzonderlijke dingen die in hun woningen verschijnen, zijn aanduidend voor geestelijke dingen; zij vloeien ook voort uit de geestelijk objecten die in de hemel zijn en die vandaar in hun gemoed zijn.

De vergemeenschappingen van het ware met het goede vertonen zich daar door deuren en de verbindingen door posten en andere zaken door de kamers zelf, door voorhoven, door vensters en door verschillende versieringen; dat dit zo is, kan de mens heden ten dage, vooral degene die louter natuurlijk is, niet geloven, omdat zij niet waar te nemen zijn met de zinnen van hun lichaam; maar die dingen werden wel degelijk door de profeten gezien toen hun innerlijk werd geopend tot de hemel, staat vast uit het Woord.

Door mij zijn zij eveneens duizenden malen waargenomen en gezien; ik heb hen ook meermalen horen zeggen dat de deuren van hun kamers geopend waren wanneer hun gedachten met mij werden vergemeenschapt en dat zij gesloten waren wanneer die niet werden vergemeenschapt.

Vandaar komt het dat de deuren in het Woord worden genoemd, waar gehandeld wordt over de vergemeenschapping, zoals bij Jesaja: ‘Ga heen, Mijn volk, binnen in uw kamers en sluit uw deur achter u toe, verberg u als voor een klein ogenblik, totdat de toorn overgaat’, (Jesaja 26:20); de deur achter u sluiten totdat de toorn overgaat, voor: geen vergemeenschapping met de boosheden zoals de toorn, nrs. 3614, 5034, 5798, 6358, 6359, 6937, 8284, 8483.

Bij Maleachi: ‘Zal Hij van ulieden de aangezichten opnemen, zie Jehovah Zebaoth; wie ook onder u sluit liever de deuren toe; ook het licht steekt gij op Mijn altaar tevergeefs aan’, (Maleachi 1:9,10); de deuren toesluiten voor geen gemeenschap hebben met de heilige of Goddelijke dingen.

Bij Zacharia: ‘Open, o Libanon, uw deuren, opdat het vuur uw ceders zal verteren’, (Zacharia 11;1); de deuren openen, voor toegang of vergemeenschapping geven.

Bij David: ‘Hij gebood de ethers van boven, de deuren der hemelen deed Hij open’, (Psalm 78:23); de deuren der hemelen opendoen, voor vergemeenschapping geven met de waarheden en goedheden die uit de Heer in de hemelen zijn.

Bij dezelfde: ‘Ik koos liever aan de deur te staan in het huis van Mijn God, dan te wonen in de tenten van de goddeloosheid’, (Psalm 84:11); aan de deur staan, voor gemeenschap hebben van buiten met het goede, dat het huis van God is, nr. 3720.

Bij dezelfde: ‘Heft, poorten, uw hoofden; weest opgeheven, gij deuren der wereld, opdat zal binnenschrijden de Koning der heerlijkheid’, (Psalm 24:7,9); de deuren der wereld opheffen, voor de harten openen en verheffen tot de heer, Die de Koning der heerlijkheid is en zo vergemeenschapping geven, dat wil zeggen, opdat Hij zal invloeien met het goede van de naastenliefde en het ware van het geloof; de Heer wordt de Koning der heerlijkheid genoemd krachtens het Ware dat uit het Goede is.

Bij Jesaja: ‘Jehovah zei tot Zijn Gezalfde, tot Kores, wiens rechter Ik heb gevat, om te onderwerpen vóór Hem de natiën, opdat Ik de lenden van de koningen zal losmaken, om te openen vóór Hem de deuren en dat de poorten niet gesloten worden; Ik zal vóór U gaan en het kromme zal Ik rechtmaken en Ik zal U de schatten van de duisternissen geven en de verborgen rijkdommen van de schuilhoeken, opdat U zult bekennen dat Ik Jehovah, Die U bij Uw Naam geroepen heb, de God van Israël ben’, (Jesaja 45:-3); hier ten aanzien van de Heer met betrekking tot het Menselijke, Die in de uitbeeldende zin Kores is; vóór Hem de deuren openen, is toegang geven tot het Goddelijke Zelf; vandaar komt het dat Hij ook ten aanzien van Zijn Menselijke God wordt genoemd, hier de God van Israël.

Bij Johannes: Zie, Ik heb vóór u een geopende deur gegeven, die niemand kan sluiten, omdat gij een geringe macht hebt en Mijn woord hebt bewaard’, (Openbaring 3:8); een geopende deur geven, voor vergemeenschapping met de hemel.

Bij dezelfde: ‘Na dezen zag ik, en zie, een deur geopend in de hemel; ik hoorde: Klim hier op, opdat Ik u tone de dingen die moeten geschieden na dezen’, (Openbaring 4:1); de deur daar klaarblijkelijk voor de vergemeenschapping, omdat er wordt gehandeld over de onthulling die hij zou ontvangen uit de hemel; daaruit blijkt eveneens dat de vergemeenschapping daar wordt uitgebeeld door een deur, zoals eerder werd gezegd.

Bij dezelfde: ‘Zie, Ik sta aan de deur en Ik klop; indien iemand Mijn stem zal gehoord hebben en de deur zal geopend hebben, Ik zal tot hem binnentreden en met hem avondmalen en hij met Mij’, (Openbaring 3:20); hier ook de deur klaarblijkelijk voor de toegang en de vergemeenschapping met de hemel, waar de Heer is en dus met de Heer.

Eender bij Mattheüs: ‘De Bruidegom kwam en de maagden schreden in tot de bruiloft en de deur werd gesloten; tenslotte kwamen de overige maagden, zeggende: Heer, Heer, doe ons open. Hij echter antwoordende zei: Voorwaar zeg Ik: Ik ken u niet’, (Mattheüs 25:10-12).

Wat deze teksten in de innerlijke zin betekenen, zie de nrs. 4635 tot 4638, namelijk dat de maagden degenen zijn die binnen de Kerk zijn; olie hebben in de lampen is het goede van de naastenliefde in de waarheden van het geloof en niet olie hebben in de lampen is waarheden van het geloof hebben, maar niet daarin het goede van de naastenliefde; voor dezen wordt de deur gesloten genoemd, omdat zij gemeenschap hebben met de hemel, dat wil zeggen, door de hemel met de Heer; de vergemeenschapping met de hemel en door de hemel, vindt plaats door het goede van de naastenliefde en van de liefde, maar niet door de waarheden die van het geloof worden genoemd, zonder het goede daarin; daarom worden dezen de dwaze maagden genoemd, de anderen echter de voorzichtige maagden.

Bij Lukas: ‘Velen zullen zoeken binnen te treden, maar zullen niet kunnen; nadat de Heer des huizes zal opgestaan zijn en de deur zal toegesloten hebben, dan zult gij beginnen buiten te staan en aan de deur te kloppen, zeggende: Heer, Heer, doe ons open; maar antwoordende zal Hij u zeggen: Ik ken u niet van waar gij zijt. Alsdan zult gij beginnen te zeggen: Wij hebben gegeten vóór U en gedronken en Gij hebt in onze straten geleerd; maar Hij zal u zeggen: Ik ken u niet van waar gij zijt; wijkt van Mij af, alle gij werkers der ongerechtigheid’, (Lukas 13:24-27); hier eveneens klaarblijkelijk de deur voor de toegang en de vergemeenschapping, zoals eerder; dat zij voor wie de deur is toegesloten en die aankloppen en niet worden binnengelaten, degenen zijn die in de waarheden van het geloof uit het Woord zijn en niet in het goede van de naastenliefde, wordt aangeduid met eten vóór de Heer en drinken en de Heer in de straten horen leren en toch niet het leven van het geloof leven; want degenen die dit niet leven, zijn werkers der ongerechtigheid.

Bij Johannes: ‘Voorwaar, voorwaar zeg Ik ulieden: Die niet is inschrijdende door de deur in de stal der schapen, maar opklimt van elders, die is een dief en een rover; die echter inschrijdende is door de deur, is een herder der schapen; Ik ben de Deur; indien iemand door Mij binnengetreden zal zijn, die zal gezaligd worden’, (Johannes 10:1,2,9); binnenschrijden door de deur, is door het ware dat van het geloof is tot het goede van de naastenliefde en van de liefde, dus tot de Heer, want de Heer is het Goede zelf; ook is Hij het Ware dat binnenleidt, dus eveneens de Deur, want het geloof is uit Hem.

Dat met de deur de vergemeenschapping wordt aangeduid, verschijnt zoals een beeldspraak of een vergelijking; maar in het Woord zijn geen beeldspraken of vergelijkingen, maar zijn werkelijke overeenstemmingen; ook de vergelijkingen daar vinden plaats door zulke dingen die overeenstemmen, zoals kan vaststaan uit wat over de deur is gezegd, namelijk dat deuren bij de engelen en de geesten in de hemel daadwerkelijk verschijnen en het openen en het sluiten ervan, volgens de vergemeenschappingen; en eveneens in de overige dingen.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl