Van Swedenborgs Werken

 

De Goddelijke Wijsheid #2

  
/ 12  
  

2. De Heer heeft de mens geschapen als een ontvanger van de liefde, die zijn wil is, en daaraan toegevoegd het receptakel van de wijsheid, dat zijn verstand is.

Aangezien twee dingen in de Heer zijn en uit Hem voortgaan, de liefde en de wijsheid, en aangezien de mens is geschapen om een gelijkenis en een beeld van Hem te zijn, een gelijkenis door de liefde en een beeld door de wijsheid, zijn daarom bij de mens twee receptakels geschapen, het ene voor de liefde, en het andere voor de wijsheid; het is het receptakel van de liefde dat de wil wordt genoemd, en het is het receptakel van de wijsheid dat het verstand wordt genoemd.

De mens weet dat die twee bij hem zijn; maar niet weet hij dat zij zo verbonden zijn als zij het zijn in de Heer, met dit verschil dat zij in de Heer het leven zijn, in de mens echter het receptakel van het leven.

Hoedanig de vormen er van zijn, kan niet worden geopenbaard, omdat het geestelijke vormen zijn, en de geestelijke dingen gaan het begrip te boven; het zijn vormen binnen de vormen, opklimmende tot de derde graad, ontelbaar, discreet, maar nochtans unaniem, en zij zijn elk afzonderlijk de receptakels van de liefde en de wijsheid.

De oorspronkelijke zijn in de hersenen, en daar de beginpunten en de hoofden van de vezels, door welke de strevingen en de krachten ervan tot alle dingen van het lichaam, de hogere en de lagere, neervloeien en in de zinzetels, in de beweegzenuwen, en in de overige functies van de voeding, van de melksapvorming, van de bloedvorming, van de afscheiding, van de uitzuivering, en van de voortteling, die aldus in de afzonderlijke dingen hun nutten stellen.

Nu deze dingen zijn vooraf gezonden, zal men zien: dat deze vormen, die de receptakels van de liefde en van de wijsheid zijn, voor het eerst bij de ontvangen en geboren wordende mens in de baarmoeder bestaan.

En dat vanuit deze door het continue alle dingen van het lichaam, van het hoofd af tot de voetzolen toe, worden uitgeleid en voortgebracht; en dat die voortbrengselen geschieden volgens de wetten van de overeenstemming, en dat derhalve alle dingen van het lichaam, de inwendige en de uitwendige, overeenstemmingen zijn.

Dat deze vormen, die de receptakels van de liefde en van de wijsheid zijn, voor het eerst bij de ontvangen en geboren wordende mens in de baarmoeder bestaan, kan vaststaan uit de ondervinding, en bevestigd worden door de rede.

Uit de ondervinding: vanuit de eerste inzetten van de embryo’s in de baarmoeders na te zijn ontvangen, en eveneens vanuit de aanvang van de kuikens in de eieren na het broeien.

De eerste vormen zelf verschijnen niet aan het oog, maar wel de eerste voortbrengselen ervan, die het hoofd vormen; dat dit groter is in de aanvang, is bekend; en eveneens dat vanuit deze een weefsel wordt voortgebracht voor alle dingen in het lichaam; hieruit blijkt, dat die vormen de begin- punten zijn.

Uit de rede: dat alle schepping is uit de Heer als Zon, zijnde de Goddelijke Liefde en de Goddelijke Wijsheid, en vanuit deze is de schepping van de mens.

De formering van het embryo en het kleine kindje in de baarmoeder is een evenbeeld van de schepping, en zij wordt de verwekking genoemd, omdat zij geschiedt door een overbrenger.

Daaruit volgt, dat de eerste vormen, vooral bij de mens, de receptakels zijn van de liefde en de wijsheid, en dat de schepping van de overige dingen die de mens maken, geschiedt door deze.

Bovendien, niet enige uitwerking ontstaat uit zich, maar uit een oorzaak eerder dan zij, welke de uitwerkende oorzaak wordt genoemd; en niet deze uit zich, maar uit de oorzaak die het einddoel wordt genoemd, waarin al het volgende is in streven en in idee.

In het streven in de Goddelijke Liefde, en in de idee in de Goddelijke Wijsheid, welke zijn het einddoel van de einddoelen; deze waarheid zal vanuit de volgende dingen vollediger vaststaan.

Vanuit die vormen worden door het continue alle dingen van het lichaam van het hoofd af tot aan de voetzolen toe uitgeleid en voortgebracht; wat ook kan vaststaan uit de ondervinding, en worden bevestigd door de rede.

Uit de ondervinding: dat vanuit die primitieve vormen de vezels worden uitgeleid tot de zintuigen van het aangezicht, die de ogen, de oren, de neusvleugels en de tong worden genoemd.

Voorts tot de beweegorganen van het ganse lichaam, welke de spieren worden genoemd; desgelijks tot alle georganiseerde ingewanden dienstig voor verschillende nutten in het lichaam; deze en gene dingen zijn alle louter samenweefsels uitvloeiende vanuit de vezels en de zenuwen vanuit de hersenen en vanuit het ruggenmerg; de bloedvaten zelf, waar vanuit tevens de samenweefsels geschieden, zijn ook afkomstig van de vezels daaruit.

Een ieder die in de anatomie ervaren is, kan zien dat rondom het cerebrum, voorts van binnen in het cerebrum, en in het cerebellum, en in het ruggenmerg bolletjes zijn, als het ware moleculen, corticale, en asachtige substanties en klieren genoemd; en dat alle vezels, welke er ook maar in de hersenen zijn, en alle zenuwen vanuit deze, welke er ook maar in het lichaam zijn, vanuit die bolletjes of substanties uitgaan en voortgaan; deze zijn de beginvormen vanuit welke alle dingen van het lichaam van het hoofd tot de voetzolen worden uitgeleid en voortgebracht.

Uit de rede:

Er kunnen geen vezels zonder oorsprongen bestaan; zodat de organische dingen van het lichaam, vanuit de verschillend samengevlochten vezels voortgebracht, de uitwerkingen zijn, die niet uit zichzelf kunnen leven, voelen en bewogen worden, maar vanuit hun oorsprongen door het continue.

Laten enkele voorbeelden als toelichting dienen.

Niet ziet het oog vanuit zich, maar door het continue vanuit het verstand.

Het verstand ziet door het oog, en eveneens beweegt dit ook het oog, en bepaalt het tot de objecten, en spant de blik in.

Het oor hoort niet oor vanuit zichzelf, maar door het continue vanuit het verstand; het verstand hoort door het oor, en bepaalt het eveneens, spitst het; en spant het in tot de geluiden.

Noch spreekt de tong vanuit zich, maar vanuit het denken van het verstand; het denken spreekt door de tong, en varieert de klanken, en verhoogt de modi ervan naar believen.

Desgelijks de spieren; zij worden niet bewogen uit zichzelf, maar de wil tezamen met het verstand beweegt deze, en drijft ze aan op hun wenk.

Uit deze dingen blijkt, dat niet iets in het lichaam voelt en wordt bewogen vanuit zich, maar vanuit hun oorsprongen, waarin het verstand en de wil zetelen, bijgevolg die in de mens de receptakels van de liefde en van de wijsheid zijn; voorts dat deze zijn de eerste vormen, en de organen, zowel de zins- als beweegorganen, zijn de vormen vanuit deze.

Volgens de formering immers geschiedt de invloed, die niet bestaat vanuit deze in gene, maar vanuit gene in deze.

De invloed immers vanuit gene in deze is de geestelijke invloed, en de invloed vanuit deze in gene is de natuurlijke invloed, welke ook de fysische wordt genoemd.

Dat die voortbrengselen geschieden volgens de wetten van de overeenstemming, en dat daarom alle dingen van het lichaam, de inwendige en de uitwendige, overeenstemmingen zijn.

Wat overeenstemming is, was tot dusver onbekend in de wereld, de oorzaak hiervan is dat het onbekend was wat het geestelijke is, en de overeenstemming is tussen het natuurlijke en het geestelijke.

Wanneer iets vanuit het geestelijke als de oorsprong en de oorzaak zichtbaar en bevattelijk wordt voor de zinnen, dan is er overeenstemming tussen deze.

Zulk een overeenstemming is er tussen de geestelijke en de natuurlijke dingen bij de mens; de geestelijke dingen zijn alle dingen die van de liefde en van de wijsheid van hem zijn, bijgevolg die van de wil en het verstand van hem zijn, en de natuurlijke dingen zijn alle dingen die van het lichaam van hem zijn.

Omdat deze dingen vanuit gene zijn ontstaan, en voortdurend ontstaan, dat is, blijven bestaan, zijn zij overeenstemmingen, en dus handelen zij één zoals doel, oorzaak en uitwerking; aldus handelt het aangezicht één met de aandoeningen van de animus, de spraak met het denken, en de handelingen van alle leden met de wil; eender de overige dingen.

De universele wet van de overeenstemmingen is dat het geestelijke zich aanpast aan het nut, dat het doel ervan is, en het nut door de warmte en het licht aanzet en modificeert, en dit door voorziene middelen bekleedt, totdat het een vorm wordt die het doel van dienst is.

En in deze vorm handelt het geestelijke het doel, het nut de oorzaak, en het natuurlijke de uitwerking.

In de geestelijke wereld echter is het substantiële in de plaats van het natuurlijke.

Zulke vormen zijn alle dingen die in de mens zijn.

Meer over de overeenstemming ziet men in het werk over de Hemel en de Hel 87-102, n. 103-115; en over de verschillende overeenstemmingen in de Hemelse Verborgenheden, en daar over de overeenstemming van het aangezicht en de gelaatstrekken met de aandoeningen van het gemoed, n. Hemelse Verborgenheden 1568, 2988, 2989, 3631, 4796, 4797, 4800, 5165, 5168, 5695, 9306; over de overeenstemming van het lichaam ten aanzien van de gebaren en handelingen met de verstandelijke dingen en de dingen van de wil, n. Hemelse Verborgenheden ccc2988, 3632, 4215; over de overeenstemming van de zinnen in het algemeen, n. 4318-4330; over de overeenstemming van de ogen en het gezicht ervan, n. 4403-4420; over de overeenstemming van de neusvleugels en de reuk, n. 4624-4634; over de overeenstemming van de oren en het gehoor, 4652 tot n. 4660; over de overeenstemming van de tong en de smaak, n. 4791-4805; over de overeenstemming van de handen, de armen, de schouders, en de voeten, n. 4931-4953; over de overeenstemming van de lenden en de geslachtsdelen, n. 5050-5062; over de overeenstemming van de innerlijke ingewanden van het lichaam, in het bijzonder van de maag, de tijmklier, het melksapblaasje en de melksapbuis, n. 5171-5189; over de overeenstemming van de milt, n. 9698; over de overeenstemming van het buikvlies, de nieren, en de blaas n. 5377-5396; over de overeenstemming van de huid en de beenderen, n. 5552-5573; over de overeenstemming van het zwaardvormige kraakbeen, n. 9236; over de overeen stemming van het geheugen van de abstracte dingen, n. 6808; over de overeenstemming van het geheugen van de stoffelijke dingen, n. 7253; over de overeenstemming van de hemel met de mens, n. 911, 1900, 1928, 2996, 2998, 3624, 3636-3643, 3741-3745, 3884, 4041, 4279, 4523, 4524, 4625, 6013, 6057, 9279, 9632; dat de wetenschap van de overeenstemmingen bij de ouden de wetenschap der wetenschappen was, vooral bij de oosterlingen, maar dat zij heden ten dage in vergetelheid is geraakt, n. 3021, 3419, 3472-3485, 4280, 4749, 4844, 4964, 4965, 5702, 6004, 6692, 7097, 7729, 7779, 9391, 10252, 10407; dat zonder de wetenschap der overeenstemmingen het Woord niet wordt verstaan, n. 2870-2893, 2987-3003, 3213-3227, 3472-3485, 8615, 10687; dat alle dingen die in de hemelen verschijnen, overeenstemmingen zijn, n. 1521, 1532, 1619-1625, 1807, 1809, 1971, 1974, 1977, 1980, 1981, 2299, 2601, 3213-3226, 3348, 3350, 3475, 3485, 3745, 9481, 9575, 9576, 9577; dat alle dingen die in de natuurlijke wereld en in haar drie rijken zijn, overeenstemmen met alle dingen die in de geestelijke wereld zijn, n. 1632, 1881, 2758, 2890-2893, 2987-3003, 3213-3227, 3483, 3624-3649, 4044, 4053, 4116, 4366, 4939, 5116, 5377, 5428, 5477, 8211, 9280.

Behalve deze dingen is in de Hemelse Verborgenheden gehandeld over de overeenstemming van de natuurlijken zin van het Woord, zijnde de zin van de letter ervan, met de geestelijke dingen die van de liefde en de wijsheid zijn in de hemelen uit de Heer, welke de inwendige zin ervan maken; welke overeenstemming men ook bevestigd ziet in de Leer van Nova Hierosolyma over de Gewijde Schrift 5-26, en verder n. 27-69. Opdat men een idee kan hebben van de overeenstemming van de wil en het verstand, raadplege men ook de dingen die staan in n. 366 en Apocalyps Ontvouwd ccc367 van de ‘Apocalyps Ontvouwd’.

  
/ 12  
  

Nederlandse tekst door Guus Janssens. Digitale uitgave - Swedenborg Boekhuis 2007.

Van Swedenborgs Werken

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus #1632

Bestudeer deze passage

  
/ 10837  
  

1632. Ik sprak met engelen over de uitbeeldingen, namelijk dat er in het plantenrijk op aarde niets is, dat niet op de een of andere wijze het rijk van de Heer uitbeeldt. Zij zeiden dat al het schone en bevallige, dat in het plantenrijk is, zijn oorsprong ontleent, door de hemel, aan de Heer, en dat wanneer de hemelse en de geestelijke dingen van de Heer in de natuur invloeien, dergelijke dingen werkelijk bestaan en dat hieruit de ziel of het leven van de planten voortkomt, en vandaar die dingen uitbeeldingen zijn; en daar dit in de wereld onbekend is, werd het een hemelse verborgenheid genoemd.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl

Van Swedenborgs Werken

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus #4211

Bestudeer deze passage

  
/ 10837  
  

4211. En hij riep zijn broeders om het brood te eten; dat dit de toe-eigening van het goede uit het Goddelijk Natuurlijke van de Heer betekent, staat vast uit de betekenis van de broeders, namelijk diegenen die nu door een verbond, dat wil zeggen, door vriendschap verbonden waren; en in de innerlijke zin zij die in het goede en ware zijn; dat dezen broeders worden genoemd, zie de nrs. 367, 2360, 3303, 3459, 3803, 3815, 4121, 4191;

uit de betekenis van eten, namelijk de toe-eigening, waarover de nrs. 3168, 3513, 3832;

dat het samen eten en de gastmalen bij de Ouden de toe-eigening en de verbinding door de liefde en de naastenliefde betekenden, nr. 3596;

en uit de betekenis van het brood, namelijk het goede van de liefde, nrs. 276, 680, 1798, 3478, 3735;

en in de hoogste zin de Heer, nrs. 2165, 2177, 3478, 3813; omdat het brood in de hoogste zin de Heer betekent, betekent het als gevolg daarvan al het heilige dat uit Hem is, dat wil zeggen, al het goede en al het ware en omdat er niet een ander goede is, dat werkelijk goed is, dan dat wat van de liefde en de naastenliefde is, zo betekent het brood daarom de liefde en de naastenliefde; de slachtoffers oudtijds betekenden ook niets anders en daarom werden zij met één woord ‘brood’ genoemd, zie nr. 2165;

en men at ook van het vlees van de slachtoffers om het hemelse gastmaal uit te beelden, dat wil zeggen, de verbinding door het goede dat van de liefde en de naastenliefde is; dit nu is het wat wordt aangeduid door het Heilig Avondmaal, want dit trad in de plaats van de slachtoffers en van de gastmalen uit de geheiligde dingen; en dit, namelijk het Heilig Avondmaal, is het uiterlijke van de Kerk dat het innerlijke in zich heeft en door het innerlijke verbindt het de mens die in de liefde en de naastenliefde is met de hemel en door de hemel met de Heer; want ook in het Heilig Avondmaal betekent het eten de toe-eigening: het brood de hemelse liefde en de wijn de geestelijke liefde en die verbinding en toe-eigening is wel zodanig, dat wanneer de mens in het heilige is wanneer hij eet, in de hemel niet iets anders wordt doorvat. Dat gezegd wordt de toe-eigening van het goede uit het Goddelijk Natuurlijke van de Heer, komt omdat gehandeld wordt over het goede van de natiën, want het is het goede van de natiën dat nu door Laban wordt uitgebeeld, nr. 4189;

de verbinding van de mens met de Heer is niet met Zijn Hoogste Goddelijke Zelf, maar met Zijn Goddelijk Menselijke; want de mens kan van het Hoogste Goddelijke van de Heer in het geheel geen voorstelling hebben; het gaat zijn voorstellingsvermogen zozeer te boven, dat dit geheel en al vergaat en tot niets wordt; van Zijn Goddelijk Menselijke kan hij echter wel een voorstelling hebben; want eenieder wordt door het denken en de aandoening verbonden met hem over wie hij enige voorstelling heeft, maar niet met hem over wie hij geen voorstelling kan hebben. Wanneer men over het Goddelijk Menselijke van de Heer denkt, dan denkt men, indien er heiligheid in de voorstelling ligt, ook over het heilige dat uit de Heer de hemel vervult, dus eveneens over de hemel; want de hemel geeft in zijn samenvatting een enkel mens weer en wel uit de Heer, nrs. 684, 1276, 2996, 2998, 3624-3649;

vandaar komt het, dat er geen verbinding mogelijk is met het Hoogste Goddelijke van de Heer, maar wel met Zijn Goddelijk Menselijke en door het Goddelijk Menselijke met Zijn Hoogste Goddelijke; vandaar komt het, dat bij Johannes wordt gezegd:

‘Niemand heeft ooit God gezien dan de Eniggeboren Zoon’, (Johannes 1:18) en dat er geen toegang is tot de Vader dan door Hem en verder dat Hij de middelaar is; dit kan men duidelijk hieruit weten, dat al diegenen binnen de Kerk die zeggen dat zij geloven aan een Opperwezen en de Heer verachten, zulke mensen zijn die niets geloven, zelfs niet eens dat er een hemel is, noch dat er een hel is en eigenlijk de natuur vereren; en indien zij door ondervinding onderricht willen worden, dan zal het hun ook blijken dat de bozen, ja zelfs de ergsten, hetzelfde zeggen. Maar de mens denkt op verschillende wijzen over het Menselijke van de Heer, de ene mens anders dan de andere en de ene heiliger dan de andere; zij die binnen de Kerk zijn, kunnen denken dat het Menselijke van Hem Goddelijk is en eveneens dat Hij één is met de Vader en zoals Hijzelf zegt, dat de Vader in Hem is en Hij in de Vader, maar zij die buiten de Kerk zijn, kunnen dit niet, zowel omdat zij niets over de Heer weten, als omdat zij over het Goddelijke nergens anders vandaan een voorstelling hebben dan uit beelden die zij met de ogen zien en uit de afgodsbeelden die zij kunnen aanraken; niettemin verbindt de Heer zich met hen door het goede van hun naastenliefde en gehoorzaamheid in hun grove voorstelling. Vandaar komt het dat hier wordt gezegd dat zij de toe-eigening hebben door het Goddelijk Natuurlijke van de Heer; want de verbinding van de Heer met de mens gedraagt zich overeenkomstig de staat van zijn denken en de aandoening daaruit; zij die in de heiligste idee over de Heer zijn en tevens in de erkentenissen en de aandoeningen van het goede en het ware, zodanig als diegenen kunnen zijn die binnen de Kerk zijn, zijn met de Heer verbonden ten aanzien van Zijn Goddelijk Redelijke; maar zij die niet in zo’n heiligheid zijn, noch in zo’n innerlijk idee en aandoening, maar toch in het goede van de naastenliefde, zijn met de Heer verbonden ten aanzien van zijn Goddelijk Natuurlijke; degenen die een nog grovere heiligheid hebben, worden met de Heer verbonden ten aanzien van Zijn Goddelijk Zinlijke. Het is deze verbinding die wordt uitgebeeld door de ‘koperen slang’, namelijk dat zij die daarnaar zagen, van de beet van de slangen herleefden, (Numeri 21:9);

in deze verbinding zijn diegenen onder de natiën die afgodsbeelden vereren, en toch overeenkomstig hun godsdienstige in naastenliefde leven. Hieruit kan nu blijken wat er wordt verstaan onder de toe-eigening van het goede uit het Goddelijk Natuurlijke van de Heer; dit wordt daarmee aangeduid dat Jakob zijn broeders riep om het brood te eten.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl