De Bijbel

 

Klaagliederen 4:21

Studie

       

21 Schin. Wees vrolijk, en verblijd u, gij dochter Edoms, die in het land Uz woont! doch de beker zal ook tot u komen, gij zult dronken worden, en ontbloot worden.

Van Swedenborgs Werken

 

Apocalyps Onthuld #312

Bestudeer deze passage

  
/ 962  
  

312. En ik zag en zie, een zwart paard, betekent het verstand van het Woord dat te grond is gericht ten aanzien van het ware, dus ten aanzien van de leer bij dezen.

Dat het paard het verstand van het Woord betekent is eerder getoond; dat het zwarte het niet-ware, dus het valse betekent, is omdat zwart tegengesteld is aan wit en van het witte wordt gesproken met betrekking tot het ware, nrs. 167, 231, 232; het witte trekt ook zijn ontstaan vanuit het licht en het zwarte vanuit de duisternis, dus de afwezigheid van licht, en het licht is het ware; maar in de geestelijke wereld is de zwartheid vanuit tweevoudige oorsprong: de ene is vanuit de afwezigheid van het vlammende licht, dat bij degenen is die in het hemels rijk van de Heer zijn; en het andere is vanuit de afwezigheid van het blinkend witte licht, dat bij degenen is die in het geestelijk rijk van de Heer zijn; deze zwartheid betekent iets eenders als de duisternis, eerdergenoemde echter iets eenders als de donkerheid; die zwartheden verschillen van elkaar: de ene is afschuwelijk, de andere niet zozeer; evenzo de valsheden die zij betekenen.

In de afschuwelijke zwartheid verschijnen zij die duivels worden genoemd, zij verafschuwen ook het ware zoals oehoe’s het licht van de zon; in de niet zo afschuwelijke zwartheid echter verschijnen zij die satans worden genoemd; deze verafschuwen het ware niet, maar zijn er afkerig van en daarom kunnen dezen worden vergeleken met nachtuilen, terwijl eerstgenoemden met oehoe’s kunnen worden vergeleken.

Dat zwart in het Woord wordt gezegd van het valse, kan uit deze plaatsen vaststaan:

‘De Nazireeërs waren witter dan de sneeuw, verduisterd is vanwege de zwartheid hun vorm’, (Klaagliederen 4:7, 8).

‘Over de profeten zal de dag zwart worden’, (Micha 3:6).

‘Ten dage als gij in de hel zult nederdalen, zal Ik de Libanon over u zwartmaken’, (Ezechiël 31:15).

‘De zon werd zwart zoals een haren zak’, (Openbaring 6:12).

‘De zon, de maan en de sterren werden zwart’, (Jeremia 4:27, 28; Ezechiël 32:7; Joël 2:10; 3:15) en elders.

Dat het derde levende wezen het zwarte paard toonde, was omdat hij een aangezicht had zoals een mens, waarmee het Goddelijk Ware van het Woord ten aanzien van de wijsheid werd aangeduid, nr. 243; en daarom toonde dit wezen, dat er niet langer enig ware van de wijsheid was bij hen die in de derde orde waren.

  
/ 962  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, 2017, op www.swedenborg.nl

Van Swedenborgs Werken

 

Apocalyps Onthuld #243

Bestudeer deze passage

  
/ 962  
  

243. En het derde dier hebbende het aangezicht zoals een mens, betekent het Goddelijk Ware van het Woord ten aanzien van de wijsheid.

Met de mens wordt in het Woord de wijsheid aangeduid, omdat hij geboren is om de wijsheid uit de Heer op te nemen en een engel te worden; voor zoveel als vandaar iemand wijs is, voor zoveel is hij mens; de echte menselijke wijsheid is wijs zijn daarin: dat God is, wat God is en wat van God is; deze dingen leert het Goddelijk Ware van het Woord.

Dat met de mens de wijsheid wordt aangeduid, blijkt uit deze plaatsen:

‘Ik zal de man-mens zeldzamer maken dan zuiver goud en de mens dan goud van Ofir’, (Jesaja 13:12); de man-mens is het inzicht en de mens is de wijsheid.

‘Verbrand zullen de inwoners des lands worden en de mens zal zeldzaam overgelaten zijn’, (Jesaja 24:6).

‘Ik zal het huis van Israël en het huis van Jehudah bezaaien met het zaad des mensen en met het zaad des beestes’, (Jeremia 31:27).

‘Gij, Mijn kudde van kleinvee, Mens gijlieden, Ik uw God’, (Ezechiël 34:31).

‘De verwoeste steden zullen vol zijn van de kudde des mensen’, (Ezechiël 36:38).

‘Ik zag het land en zie, het was leeg en ijl, en naar de hemelen en hun licht was er niet; Ik zag, toen zie, geen mens’, (Jeremia 4:23, 25).

‘Zij offeren de mens, zij kussen de kalveren’, (Hosea 13:2).

‘Hij mat de muur van het Heilige Jeruzalem, 144 ellen, de maat eens mensen, zijnde die eens engels’, (Openbaring 21:7); behalve in vele andere plaatsen, waarin met de mens de wijze wordt aangeduid en in de abstracte zin de wijsheid.

  
/ 962  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, 2017, op www.swedenborg.nl