De Bijbel

 

Rechters 5:9

Studie

       

9 Mijn hart is tot wetgevers van Israel, die zich gewillig aangeboden hebben onder het volk; looft den HEERE!

Van Swedenborgs Werken

 

Apocalyps Onthuld #354

Bestudeer deze passage

  
/ 962  
  

354.Vanuit de stam van Naftali, twaalfduizend gezegelden, betekent de doorvatting van het nut en wat het nut is, bij hen die in de Nieuwe Hemel en in de Nieuwe Kerk van de Heer zullen zijn.

Met Naftali wordt in de hoogste zin de Eigen Macht van het Goddelijk Menselijke van de Heer aangeduid, in de geestelijke zin de verzoeking en de overwinning en in de natuurlijke zin het tegenstreven van de zijde van de natuurlijke mens; hij is immers genoemd naar de worstelingen; dat hier echter met Naftali de doorvatting van het nut en wat het nut is, wordt aangeduid, is omdat hij in de reeks volgt na Aser, met wie de liefde van de nutten wordt aangeduid; en ook hebben zij die in de verzoekingen hebben overwonnen, de innerlijke doorvatting van de nutten; door verzoekingen immers worden de innerlijke dingen van het gemoed geopend.

De doorvatting die zij hebben, wordt beschreven bij, (Jeremia 31:33, 34); zij voelen in zich wat het goede is en zien in zich wat het ware is.

Dat de stam van Naftali aanduidt de engelen en de mensen ten aanzien van die doorvatting, kan uit deze dingen in het Woord bevestigd worden:

‘Naftali op de hoogten des velds’, (Richteren 5:18); de hoogten des velds zijn de innerlijke dingen van de Kerk ten aanzien van de doorvatting.

‘Naftali is verzadigd van het welbehaaglijke en vol van de zegen van Jehovah; bezit het westen en het zuiden’, (Deuteronomium 33:23); het westen bezitten is het goede bezitten van de ten dienste zijnde liefde en het zuiden bezitten is het licht van de wijsheid bezitten, namelijk die doorvatting.

‘Naftali is een losgelaten hinde, gevende gezegden der sierlijkheid’, (Genesis 49:21); zo wordt de staat na de verzoeking beschreven ten aanzien van het vrije uitspreken vanuit de doorvatting.

Vermeld wordt ook dat ‘één uit de stam van Naftali, vervuld van wijsheid, inzicht en wetenschap, al het werk van Salomo tot de tempel maakte uit brons’, (1 Koningen 7:14); de historische dingen van het Woord duiden ten aanzien van de namen en ten aanzien van de stammen, evenzeer aan als de profetische dingen.

  
/ 962  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, 2017, op www.swedenborg.nl

De Bijbel

 

Apocalyps 7

Studie

   

1 En na dezen zag ik vier engelen staan op de vier hoeken der aarde, houdende de vier winden der aarde, opdat geen wind zou waaien op de aarde, noch op de zee, noch tegen enigen boom.

2 En ik zag een anderen engel opkomen van den opgang der zon, hebbende het zegel des levenden Gods; en hij riep met een grote stem tot de vier engelen, welke macht gegeven was de aarde en de zee te beschadigen,

3 Zeggende: Beschadigt de aarde niet, noch de zee, noch de bomen, totdat wij de dienstknechten onzes Gods zullen verzegeld hebben aan hun voorhoofden.

4 En ik hoorde het getal dergenen, die verzegeld waren: honderd vier en veertig duizend waren verzegeld uit alle geslachten der kinderen Israels.

5 Uit het geslacht van Juda waren twaalf duizend verzegeld; uit het geslacht van Ruben waren twaalf duizend verzegeld; uit het geslacht van Gad waren twaalf duizend verzegeld;

6 Uit het geslacht van Aser waren twaalf duizend verzegeld; uit het geslacht van Nafthali waren twaalf duizend verzegeld; uit het geslacht van Manasse waren twaalf duizend verzegeld;

7 Uit het geslacht van Simeon waren twaalf duizend verzegeld; uit het geslacht van Levi waren twaalf duizend verzegeld; uit het geslacht van Issaschar waren twaalf duizend verzegeld;

8 Uit het geslacht van Zebulon waren twaalf duizend verzegeld; uit het geslacht van Jozef waren twaalf duizend verzegeld; uit het geslacht van Benjamin waren twaalf duizend verzegeld.

9 Na dezen zag ik, en ziet, een grote schare, die niemand tellen kon, uit alle natie, en geslachten, en volken, en talen, staande voor den troon, en voor het Lam, bekleed zijnde met lange witte klederen, en palm takken waren in hun handen.

10 En zij riepen met grote stem, zeggende: De zaligheid zij onzen God, Die op den troon zit, en het Lam.

11 En al de engelen stonden rondom den troon, en rondom de ouderlingen en de vier dieren; en vielen voor den troon neder op hun aangezicht, en aanbaden God,

12 Zeggende: Amen. De lof, en de heerlijkheid, en de wijsheid, en de dankzegging, en de eer, en de kracht, en de sterkte zij onzen God in alle eeuwigheid. Amen.

13 En een uit de ouderlingen antwoordde, zeggende tot mij: Dezen, die bekleed zijn met de lange witte klederen, wie zijn zij, en van waar zijn zij gekomen?

14 En ik sprak tot hem: Heere, gij weet het. En hij zeide tot mij: Dezen zijn het, die uit de grote verdrukking komen; en zij hebben hun lange klederen gewassen, en hebben hun lange klederen wit gemaakt in het bloed des Lams.

15 Daarom zijn zij voor den troon van God, en dienen Hem dag en nacht in Zijn tempel; en Die op den troon zit, zal hen overschaduwen.

16 Zij zullen niet meer hongeren, en zullen niet meer dorsten, en de zon zal op hen niet vallen, noch enige hitte.

17 Want het Lam, Dat in het midden des troons is, zal hen weiden, en zal hun een Leidsman zijn tot levende fonteinen der wateren; en God zal alle tranen van hun ogen afwissen.