De Bijbel

 

Genesis 1:24

Studie

       

24 En God zeide: De aarde brenge levende zielen voort, naar haar aard, vee, en kruipend, en wild gedierte der aarde, naar zijn aard! En het was alzo.

Van Swedenborgs Werken

 

Apocalyps Onthuld #414

Bestudeer deze passage

  
/ 962  
  

414. Zodat de dag niet lichtte voor zijn derde deel en de nacht evenzo, betekent niet langer enig geestelijk ware, noch natuurlijk ware, dienstig voor de leer en het leven vanuit het Woord bij hen.

Daaronder dat de dag niet lichtte, wordt verstaan, dat er geen licht vanuit de zon was en onder de nacht evenzo, wordt verstaan dat er geen licht vanuit de maan en de sterren was; met het licht wordt in het algemeen het Goddelijk Ware aangeduid, namelijk het Ware vanuit het Woord; met het licht der zon het geestelijk Goddelijk Ware en met het licht der maan en der sterren, het natuurlijk Goddelijk Ware, het ene en het andere vanuit het Woord; het Goddelijk Ware in de geestelijke zin van het Woord is zoals het licht van de zon overdag en het Goddelijk Ware in de natuurlijke zin van het Woord is zoals het licht van de maan en de sterren ’s nachts.

Ook vloeit de geestelijke zin van het Woord in de natuurlijke zin ervan, zoals de zon met haar licht in de maan en deze vertoont het licht van de zon op indirecte wijze; zo verlicht dus eveneens de geestelijke zin van het Woord de mensen, ook degenen die niet iets over die zin weten, als zij het Woord in de natuurlijke zin lezen; maar hij verlicht de geestelijke mens zoals het licht uit de zon diens oog verlicht; de natuurlijke mens echter verlicht hij zoals het licht vanuit de maan en de sterren het oog van deze verlicht; eenieder wordt verlicht volgens de geestelijke aandoening van het ware en het goede en tevens volgens de echte ware dingen waardoor hij zijn redelijke heeft geopend.

Deze dingen worden ook onder de dag en de nacht verstaan in de volgende plaatsen:

‘God zei: Dat er luchters zijn in het uitspansel der hemelen, om onderscheid te maken tussen de dag en tussen de nacht; en God maakte de twee grote luchters, de grote luchter tot heerschappij op de dag en de kleine luchter tot heerschappij in de nacht en de sterren; en God stelde ze in het uitspansel der hemelen om licht te geven op de aarde en om te heersen in de dag en in de nacht en om onderscheid te maken tussen het licht en tussen de duisternis’, (Genesis 1:14-19).

‘Jehovah maakte de grote luchters, de zon tot heerschappij in de dag, de maan en de sterren tot heerschappij in de nacht’, (Psalm 136:7-9).

‘U, Jehovah, is de dag en U de nacht; Gij hebt het licht en de zon bereid’, (Psalm 74:16).

‘Jehovah gevende de zon ten lichte des daags, de inzettingen der maan en der sterren ten lichte des nachts’, (Jeremia 31:35).

‘Indien gijlieden Mijn verbond van de dag en Mijn verbond van de nacht teniet gedaan zult hebben, zodat er niet is dag en nacht op hun tijd, zo zal Mijn verbond met Mijn knecht David teniet worden gedaan; indien Ik niet Mijn verbond van de dag en van de nacht, de inzettingen des hemels en der aarde, gesteld had, zo zou Ik ook het zaad van Jakob en van David verstoten’, (Jeremia 33:20, 21, 25, 26); deze dingen zijn aangehaald, opdat men zal weten dat daaronder de verduistering van het ene en het andere licht wordt verstaan.

  
/ 962  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, 2017, op www.swedenborg.nl

De Bijbel

 

Genesis 1:14-19

Studie

  

14 En God zeide: Dat er lichten zijn in het uitspansel des hemels, om scheiding te maken tussen den dag en tussen den nacht; en dat zij zijn tot tekenen en tot gezette tijden, en tot dagen en jaren!

15 En dat zij zijn tot lichten in het uitspansel des hemels, om licht te geven op de aarde! En het was alzo.

16 God dan maakte die twee grote lichten; dat grote licht tot heerschappij des daags, en dat kleine licht tot heerschappij des nachts; ook de sterren.

17 En God stelde ze in het uitspansel des hemels, om licht te geven op de aarde.

18 En om te heersen op den dag, en in den nacht, en om scheiding te maken tussen het licht en tussen de duisternis. En God zag, dat het goed was.

19 Toen was het avond geweest, en het was morgen geweest, de vierde dag.