De Bijbel

 

Exodus 24:11

Studie

       

11 Doch Hij strekte Zijn hand niet tot de afgezonderden van de kinderen Israels; maar zij aten en dronken, nadat zij God gezien hadden.

Van Swedenborgs Werken

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus #9412

Bestudeer deze passage

  
/ 10837  
  

9412. En zij aten en dronken; dat dit betekent de inlichting ten aanzien van het goede en ware van de eredienst, staat vast uit de betekenis van eten, namelijk de verbinding en de toe-eigening van het goede, nrs. 2187, 2343, 3168, 3513, 3596, 3832, 4745, 5643; en uit de betekenis van drinken, namelijk de verbinding en de toe-eigening van het ware, nrs. 3089, 3168, 4017, 4018, 5709, 8562; dat het ook de inlichting is: dus eten de inlichting ten aanzien van het goede en drinken de inlichting ten aanzien van het ware, is omdat de geestelijke spijs al het goede van het geloof is van waaruit de wijsheid is en de geestelijke drank al het ware van het geloof van waaruit alle inzicht is, nrs. 56-58, 681, 1480, 3069, 3114, 3168, 3772, 4792, 5147, 5293, 5340, 5342, 5576, 5579, 5410, 5426, 5487, 5582, 5588, 5655, 5915, 8562, 9003; vandaar werden bij de ouden gezamenlijke maaltijden, gastmalen, middag- en avondmalen ingesteld, opdat zij zouden worden vergezelschapt door zulke dingen die zijn van de wijsheid en van het inzicht, nrs. 3596, 3832, 5161, 7836, 7996, 7997.

Vandaar betekenen ook de gastmalen, de middag- en avondmalen in het Woord de vergezelschappingen ten aanzien van het geloof en van de liefde, zoals bij Mattheüs: ‘Velen zullen komen van het oosten tot aan het westen en zullen aanzitten met Abraham, Izaäk en Jakob, in het Koninkrijk der hemelen’ (Mattheüs 8:11).

Bij Lukas: ‘Jezus sprak tot de discipelen: Gij zult eten en drinken aan Mijn tafel in Mijn Koninkrijk’, (Lukas 22:30).

Bij dezelfde: ‘Gezegend zijn de dienstknechten die komende de Heer wakende zal hebben gevonden; voorwaar, Ik zeg u, dat Hij Zichzelf zal omgorden en hen zal doen aanzitten en Hij bijkomende zal hen dienen’, ((Lukas 12:37).

Bij Johannes: ‘De discipelen baden Jezus, zeggende: Meester, eet. Hij echter zei tot hen: Ik heb een spijs die Ik eet, welke gij niet weet’, (Johannes 4:31,32).

Bij dezelfde: ‘Jezus sprak: Ik ben het levende brood dat uit de hemel is neergedaald; indien iemand van dit brood zal hebben gegeten, die zal leven tot in het eeuwige’, (Johannes 6:51); dat hier het hemelse brood wordt verstaan, is duidelijk; het hemelse brood is al het goede van de liefde en het geloof uit de Heer, nrs. 2165, 2177, 3464, 3478, 3735, 3813, 4211, 4217, 4735, 4976, 5915, 6118, 9323.

Dat eten en drinken betekent ingelicht worden ten aanzien het goede en het ware van het geloof, staat vast uit de volgende plaatsen; bij Lukas: ‘Alsdan zult gij beginnen te zeggen: Gegeten hebben wij vóór U en gedronken en Gij hebt in onze straten geleerd; maar Hij zal zeggen: Ik zeg u, Ik ken u niet vanwaar gij zijt; wijkt van Mij af, alle gij werkers der ongerechtigheid’, (Lukas 13:26,27); eten en drinken vóór de Heer voor: onderrichten uit het Woord met betrekking tot de goedheden en waarheden van het geloof; in de straten leren voor uit het Woord van de Heer waarheden prediken; in oude tijden werd er immers in de straten gepredikt, aangezien de straten de waarheden van de leer van de Kerk betekenen, nr. 2336.

Bij Jesaja: ‘Alle gij dorstigen gaat tot de wateren en die geen zilver heeft, gaat, koopt en eet, koopt zonder zilver en zonder prijs wijn en melk.

Waarom weegt gijlieden zilver uit voor hetgeen niet brood is en uw arbeid voor hetgeen niet voor verzadiging is.

Let op lettende op Mij en eet het goede, opdat verlustigd zal worden in vettigheid uw ziel.

Neigt uw oor en gaat tot Mij, hoort, opdat uw ziel zal leven; zie, tot een getuige aan de volken heb Ik gegeven Hem, tot een Vorst en Wetgever aan de natiën’, (Jesaja 55:1-5).

Het is duidelijk, dat daar drinken en eten is, ingelicht worden door de Heer en dat de wateren, de wijn en de melk, het brood en de vettigheid, de dingen zijn die van het ware en het goede van het geloof uit Hem zijn, want er wordt gezegd: Neigt uw oor, gaat tot Mij, hoort, opdat uw ziel zal leven; zie, tot een getuige aan de volken heb Ik gegeven Hem, tot een Vorst en Wetgever aan de natiën’.

Bij Ezechiël: ‘Zie, Ik brekende de stok van het brood in Jeruzalem, opdat zij het brood eten bij gewicht en met kommer; en de wateren bij de maat en met verbijstering drinken en des broods en des waters gebrek hebben en uitteren vanwege hun ongerechtigheid’, (Ezechiël 4:16,17); brood eten en wateren drinken staat voor onderricht worden in de goedheden en de waarheden van het geloof, nr. 9323; eender bij Amos: ‘Zie de dagen zullen komen, waarin Ik een honger in het land zal zenden, niet een honger naar brood, noch een dorst naar wateren, maar om te horen de woorden van Jehovah’, (Amos 8:11); dat de honger naar brood en de dorst naar wateren, de schaarste en het gebrek aan erkentenissen van het goede en het ware zijn, zie de nrs. 3364, 4958, 5277, 5279, 5281, 5300, 5360, 5376, 5415, 5568, 8576, 5579, 5893, 6110.

Hieruit kan vaststaan wat daarmee wordt aangeduid ‘dat de ogen van de discipelen werden geopend en zij de Heer erkenden, toen de Heer het brood brak en het aan hen gaf’, (Lukas 24:29-31), aangezien het brood breken en aan hen geven in de geestelijke wereld betekent, onderrichten in het goede en het ware van het geloof, waardoor de Heer verschijnt.

En verder wat het brood en de wijn betekent en wat eten en drinken in het Heilig Avondmaal; en wat het betekent dat de Heer na dit te hebben ingesteld, tot de discipelen zei, ‘dat Hij niet zou drinken van dat gewas van de wijnstok, tot op die dag wanneer Hij het zou drinken met hen opnieuw in het Koninkrijk van de Vader’, (Mattheüs 26:26-29).

Dat eten en drinken de inlichting is ten aanzien van het goede en het ware van de eredienst, kwam omdat na de slachtoffers en eveneens uit de slachtoffers dit plaatsvond en de slachtoffers in het algemeen beeldden de gehele eredienst uit, nr. 9391.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl

Van Swedenborgs Werken

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus #7836

Bestudeer deze passage

  
/ 10837  
  

7836. In het getal der zielen, eenieder naar de mond van zijn eten, zult gij tellen op het stuk kleinvee; dat dit betekent zo de vulling van het goede voor de onschuld uit even zovele waarheden van het goede volgens de toe-eigening ervan, staat vast uit de betekenis van het getal der zielen, dus even zovele waarheden van het goede; van het getal immers wordt in het Woord gesproken met betrekking tot het ware en van de ziel met betrekking tot het geestelijk goede; uit de betekenis van tot de mond van zijn eten, dus volgens de toe-eigening ervan; dat eten de toe-eigening is, zie de nrs. 3168, 3513, 3596, 3832; en uit de betekenis van het stuk kleinvee, namelijk de onschuld, nr. 7832; de vulling van het goede voor de onschuld, wordt daarmee aangeduid dat het uit het huis van de nabije buur genomen zou worden in dat getal, opdat het genoeg zou zijn voor het stuk kleinvee; dat het huis het goede is, zie nr. 7833.

Er wordt gezegd het ware van het goede en daaronder wordt verstaan het ware dat vanuit het goede is; zij immers die van de geestelijke Kerk zijn worden, wanneer zij worden wederverwekt, binnengeleid tot het goede van de naastenliefde door het ware van het geloof; wanneer zij echter zijn binnengeleid tot het goede dat van de naastenliefde is, dan worden de waarheden die daarna daaruit worden geboren, de waarheden van het goede genoemd.

Maar hoe het hiermee in dit vers is gesteld, kan men geenszins weten, tenzij men weet hoe het gesteld is met de gezelschappen in de hemel; die immers beeldden de vergezelschappingen van de zonen Israëls volgens de stammen, families en huizen uit.

Met de gezelschappen in de hemel is het als volgt gesteld: de gehele hemel is één gezelschap, dat zoals één mens wordt geregeerd door de Heer; er zijn daar even zovele algemene gezelschappen als er leden, ingewanden en organen bij de mens zijn; er zijn echter even zovele speciale gezelschappen als er in deze ingewanden kleinere delen zijn die het grotere samenstellen.

Dat dit zo is, blijkt uit de overeenstemmingen van de mens en van zijn leden, organen en ingewanden, met de Grootste Mens, dat wil zeggen, met de hemel; over deze overeenstemmingen is vanuit ondervinding aan het einde van verschillende hoofdstukken gehandeld.

Hieruit kan vaststaan hoe het gesteld is met het onderscheid tussen de gezelschappen in de hemel.

Maar met ieder gezelschap in het bijzonder is het als volgt gesteld; dat bestaat uit verscheidene engelen die samenstemmen voor wat betreft de goedheden; de goede dingen zijn verschillend, want eenieder heeft zijn specifieke goede; maar die verschillende samenstemmende goeden worden door de Heer in zo’n vorm geschikt dat zij tezamen één goede vertonen.

Zulke gezelschappen beeldden de huizen van de vaderen bij de zonen Israëls uit.

Dit is de oorzaak, dat de zonen Israëls niet alleen in stammen waren onderscheiden, maar ook in families en huizen en dat wanneer zij worden genoemd, de namen van hun vaders in volgorde tot aan de stam toe worden vermeld, zoals bij de vader van Samuël, dat hij was van de berg Efraïm, wiens naam was Elkanah, de zoon van Jeroham, van de zoon Elihu, van de zoon van Tochu, van de zoon Zuf, (1 Samuël 1:1) en verder ten aanzien van de vader van Saul, dat hij was uit Benjamin, zijn naam Kis, de zoon van Abiël, van de zoon Zeror, van de zoon Bechorath, van de zoon van Afiah, van de zoon van een Jemenitische man, (1 Samuël 9:1); en ten aanzien van zeer veel anderen; zo’n vermelding vond plaats opdat in de hemel de hoedanigheid van het goede werd geweten dat uit de eerste en achtereenvolgens afgeleid door hem werd uitgebeeld.

Verder is het in de hemel als volgt gesteld: indien een gezelschap niet zo volledig is als het zou moeten zijn, dan worden ergens anders vandaan uit een of ander naburig gezelschap zo velen genomen dat zij de vorm van het goede vullen volgens de noodzakelijkheid in iedere staat en de veranderingen ervan; want de vorm van het goede wordt gevarieerd naar de mate waarin de staat wordt veranderd.

Verder moet men nog weten dat in de derde of binnenste hemel, die het naast is boven de hemel waar de geestelijken zijn – dezen immers maken de middelste of tweede hemel uit – de onschuld regeert, want de Heer Die de onschuld Zelf is, vloeit rechtstreeks in die hemel in.

Maar in de tweede hemel, waar de geestelijken zijn, vloeit de Heer met de onschuld indirect in, namelijk door de derde hemel; het is deze invloeiing waardoor de gezelschappen in de tweede hemel ten aanzien van hun goedheden worden gerangschikt of geordend; daardoor worden volgens de invloeiing van de onschuld de staten van het goede veranderd en als gevolg daarvan de verbindingen van de gezelschappen daar gevarieerd.

Hieruit kan vaststaan hoe de woorden in dit vers in de innerlijke zin moeten worden verstaan, namelijk dat indien het bijzondere goede van enig gezelschap niet genoeg is voor de onschuld, er verbinding zal plaatsvinden met het naaste goede van het ware, opdat het goede voor de onschuld gevuld zal worden uit evenzovele waarheden van het goede volgens de toe-eigening ervan.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl