De Bijbel

 

Մեթյու 7

Studie

   

1 «Մի՛ դատէք, որ Աստծուց չդատուէք.

2 որովհետեւ ինչ դատաստանով, որ դատէք, նրանով էք դատուելու. եւ ինչ չափով, որ չափում էք, նրանով պիտի չափուի ձեզ համար:

3 Ինչո՞ւ քո եղբօր աչքի մէջ շիւղը տեսնում ես, իսկ քո աչքի մէջ գերանը չես տեսնում.

4 կամ ինչպէ՞ս քո եղբօրն ասում ես՝ թո՛ղ որ հանեմ այդ շիւղը քո աչքից, եւ ահա քո աչքում գերան կայ:

5 Կեղծաւո՛ր, նախ հանի՛ր քո աչքից այդ գերանը եւ ապա յստակ կը տեսնես՝ քո եղբօր աչքից շիւղը հանելու համար:

6 Մի՛ տուէք սրբութիւնը շներին. եւ ձեր մարգարիտները խոզերի առաջ մի՛ գցէք, որպէսզի դրանք ոտքի կոխան չանեն եւ դառնալով ձեզ չպատառոտեն:

7 Խնդրեցէ՛ք Աստծուց, եւ նա կը տայ ձեզ, փնտռեցէ՛ք եւ կը գտնէք, բախեցէ՛ք, եւ կը բացուի ձեր առաջ.

8 որովհետեւ, ով որ ուզի, ստանում է, ով որ փնտռի, գտնում է, եւ ով որ բախի, նրա առաջ կը բացուի:

9 Ձեզնից ո՞վ է այն մարդը, որից իր որդին եթէ հաց ուզի, միթէ քա՞ր կը տայ նրան.

10 եւ կամ եթէ ձուկ ուզի, միթէ օ՞ձ կը տայ նրան:

11 Արդ, եթէ դուք, որ չար էք, գիտէք ձեր որդիներին բարի պարգեւներ տալ, որքա՜ն եւս առաւել ձեր Հայրը, որ երկնքում է, բարիքներ կը տայ նրանց, որ նրանից ուզում են»:

12 «Այն ամէնը, ինչ կը կամենաք, որ մարդիկ ձեզ անեն, այդպէս եւ դո՛ւք արէք նրանց, որովհետեւ ա՛յդ իսկ են Օրէնքն ու մարգարէները»:

13 «Մտէ՛ք նեղ դռնով. ինչքա՜ն լայն է դուռը եւ ընդարձակ՝ ճանապարհը, որ դէպի կորուստ է տանում, եւ բազմաթիւ են նրանք, որ մտնում են դրանով:

14 Ինչքա՜ն անձուկ է դուռը եւ նեղ՝ ճանապարհը, որ տանում է դէպի կեանք, եւ սակաւաթիւ են նրանք, որ գտնում են այն»:

15 «Զգո՛յշ եղէք սուտ մարգարէներից, որոնք մօտենում են ձեզ ոչխարների զգեստներով, բայց ներսից յափշտակող գայլեր են:

16 Իրենց գործերի՛ց կը ճանաչէք նրանց. միթէ փշերից խաղող եւ տատասկից թուզ կը քաղե՞ն:

17 Այսպէս, ամէն բարի ծառ բարի պտուղ է տալիս, եւ չար ծառ չար պտուղ է տալիս:

18 Լաւ ծառը չի կարող վատ պտուղ տալ, ոչ էլ վատ ծառը՝ լաւ պտուղ տալ:

19 Ամէն ծառ, որ բարի պտուղ չի տալիս, կտրւում եւ կրակն է նետւում:

20 Ուրեմն՝ իրենց գործերի՛ց կը ճանաչէք նրանց»:

21 «Ոչ ամէն մարդ, որ ինձ «Տէ՜ր, Տէ՜ր» է ասում, երկնքի արքայութիւն կը մտնի, այլ նա՛, ով կատարում է կամքը իմ Հօր, որ երկնքում է:

22 Այն օրը շատերն ինձ պիտի ասեն. «Տէ՜ր, Տէ՜ր, չէ՞ որ քո անունով մարգարէացանք եւ քո անունով դեւեր հանեցինք եւ քո անունով բազում զօրաւոր գործեր արեցինք»:

23 Եւ այն ժամանակ ես նրանց պիտի ասեմ. «Ես ձեզ երբեք չեմ ճանաչել, հեռո՛ւ կացէք ինձանից դուք ամէնքդ, որ անօրէնութիւն էք գործում»:

24 Ով որ լսում է իմ այս խօսքերը եւ կատարում է դրանք, կը նմանուի մի իմաստուն մարդու, որ իր տունը շինեց ժայռի վրայ.

25 անձրեւները թափուեցին, եւ գետերը յորդեցին, հողմերը փչեցին եւ զարկեցին այդ տանը, բայց չկործանուեց, որովհետեւ ժայռի վրայ էր հաստատուած:

26 Իսկ ով որ լսում է իմ այս խօսքերը եւ դրանք չի կատարում, կը նմանուի մի յիմար մարդու, որ իր տունը շինեց աւազի վրայ.

27 անձրեւները թափուեցին, գետերը բարձրացան, հողմերը փչեցին եւ զարկեցին տանը, եւ նա ընկաւ. եւ նրա կործանումը շատ մեծ եղաւ»:

28 Երբ Յիսուս այս բոլոր խօսքերն աւարտեց, ժողովուրդը զարմանում էր նրա վարդապետութեան վրայ.

29 որովհետեւ ուսուցանում էր ինչպէս մէկը, որ հեղինակութիւն ունի եւ ոչ թէ՝ ինչպէս օրէնսգէտները:

   

Commentaar

 

Het verkennen van de betekenis van Mattheüs 7

Door Ray and Star Silverman (machine vertaald in Nederlands)

Some houses that were damaged by the Galveston hurricane of 1915.

Hoofdstuk 7.


Onderzoek van onze motieven


1. "Oordeel niet, opdat gij niet geoordeeld wordt.

2. Want met welk oordeel gij oordeelt, gij zult geoordeeld worden; en met welke maat gij meet, die zal u worden teruggemeten.

3. En waarom kijkt gij naar het stukje stro in het oog van uw broeder, maar overweegt niet de balk in uw eigen oog?

4. Of hoe zult gij tot uw broeder zeggen: Laat mij de strohalm uit uw oog werpen en ziet, de balk is in uw eigen oog?

5. Hypocriet, werp eerst de balk uit uw eigen oog, en kijk dan goed om de strohalm uit het oog van uw broeder te werpen.

6. Geef niet wat heilig is aan de honden, noch werp uw parels voor de zwijnen, opdat zij ze niet vertrappen met hun voeten, en zich omkerende, u verscheuren.

7. Vraag, en u zal gegeven worden; zoekt, en gij zult vinden; klopt, en u zal opengedaan worden.

8. Want ieder die vraagt, ontvangt; en wie zoekt, vindt; en voor wie klopt, zal worden opengedaan.

9. Of wie van u is er, die, als zijn zoon om brood vraagt, hem een steen geeft?

10. En als hij om een vis vraagt, zal hij hem dan een slang geven?

11. Indien gij dan, goddeloos zijnde, goede gaven weet te geven aan uw kinderen, hoeveel te meer zal uw Vader, die in de hemelen is, goede gaven geven aan hen die Hem vragen?

12. Daarom, alles wat gij wilt dat de mensen u doen, doe dat ook aan hen; want dit is de wet en de profeten.

13. Gaat in door de nauwe poort, want de poort is wijd en de weg die naar het verderf leidt is breed en er zijn velen die daardoor binnenkomen,

14. Want nauw is de poort en smal de weg die naar het leven leidt, en er zijn weinigen die hem vinden.

15. En pas op voor valse profeten, die in schaapskleren tot u komen, maar in hun binnenste roofzuchtige wolven zijn.

16. Aan hun vruchten zult gij hen herkennen. Verzamelen de mensen druiven uit doornen, of vijgen uit distels?

17. Zo brengt elke goede boom goede vruchten voort, maar een rotte boom brengt slechte vruchten voort.

18. Een goede boom kan geen slechte vruchten voortbrengen, noch kan een rotte boom goede vruchten voortbrengen.

19. Elke boom die geen goede vruchten voortbrengt, wordt omgehakt en in het vuur geworpen.

20. Aan hun vruchten zult gij hen dus kennen."


De vorige aflevering eindigde met de woorden: "voldoende aan de dag is zijn eigen kwaad." Deze woorden herinneren ons eraan dat er niets belangrijker is dan het onderzoeken van het verborgen kwaad in ons eigen leven, het onderzoeken van onze eigen motieven, en het vaststellen in hoeverre wij God op de eerste plaats zetten. Dit is absoluut essentieel als we ooit hopen goed te doen aan de naaste die werkelijk goed is. Met andere woorden, om goed te doen moeten we eerst onze diepere motieven onderzoeken en God vragen alle kwade, egoïstische neigingen die nog in ons hart zouden kunnen zijn, weg te nemen. Dit is een dagelijks proces, zelfs van moment tot moment, waarbij we telkens één egoïstische neiging identificeren en verwijderen.

Als wij bijvoorbeeld zeer kritisch zijn geweest over anderen, wordt ons geleerd dit aspect van onze natuur te onderzoeken: "Oordeel niet, opdat gij niet geoordeeld wordt," zegt Jezus. "Want met welk oordeel gij oordeelt, gij zult geoordeeld worden" (7:1-2). Dit betekent niet dat we nooit een oordeel mogen vellen, want wil de samenleving overleven, dan moeten er civiele en morele oordelen worden geveld. Personeelsmanagers moeten beslissen of een bepaalde persoon meer of minder gekwalificeerd is voor een baan; artsen moeten beslissen of zij al dan niet een levensbedreigende operatie uitvoeren; scheidsrechters moeten beslissingen nemen over de wedstrijden waarbij zij optreden; rechters moeten beslissingen nemen die in overeenstemming zijn met de wet. Dergelijke beslissingen moeten voortdurend worden genomen om de samenleving goed te laten functioneren.

Wat bedoelt Jezus dan als Hij zegt: "Oordeelt niet, opdat gij niet geoordeeld wordt"? Hij bedoelt dat we geen geestelijke oordelen moeten vellen over mensen. We moeten heel voorzichtig zijn met het beoordelen van de motieven en bedoelingen van anderen. We kunnen echt niet in de ziel van een ander kijken; daarom weten we niet wat iemand drijft, wat iemands beweegredenen zijn, of welke redenen er schuilgaan achter iemands uiterlijke woorden en daden. Omdat dit alles in het rijk van de geest ligt, is het ons verboden te oordelen over iemands diepere drijfveren of wezenlijke karakter. 1

Wij worden echter sterk aangemoedigd om onze eigen motieven en bedoelingen te beoordelen. Daarom zegt Jezus: "Waarom kijkt u wel naar de splinter in het oog van uw broeder, maar niet naar de balk in uw eigen oog? . . Hypocriet! Verwijder eerst de balk uit je eigen oog, dan zul je helder zien om de splinter in het oog van je broeder te verwijderen" (Mattheüs 7:3, 5). Zelfonderzoek, zoals we zullen zien, is de sleutel tot geestelijke groei. Naarmate wij het kwaad in onszelf onderzoeken en verwijderen, maken wij de weg vrij voor het goede van God.

Maar het proces om onszelf te onderzoeken, het kwaad te identificeren en het te overwinnen, vereist gebed tot God om het licht en de wil om dit te doen: "Vraag, en het zal je gegeven worden," zegt Jezus. "Zoekt en gij zult vinden; klopt en u zal worden opengedaan" (7:7). De woorden van Jezus zijn vervuld van zekerheid: "Want ieder die vraagt ontvangt, en wie zoekt vindt, en voor wie klopt wordt opengedaan" (7:8).

In het vervolg van de preek geeft Jezus verschillende sleutels voor hoe we onze motieven en bedoelingen kunnen onderzoeken. De bekendste en meest toegepaste is wellicht de gouden regel: "Daarom, wat gij wilt dat de mensen aan u doen, doe dat ook aan hen, want dat is de Wet en de Profeten" (7:12). Dit universele principe van zelfonderzoek geldt voor alle mensen, in alle geloven, op elk moment. Het roept ons op ons af te vragen: "Zou jij willen dat iemand jou aandoet wat jij hem gaat aandoen?" Als het antwoord "nee" is, moeten we het niet doen. Als het antwoord "ja" is, moeten we het doen.

Maar ook al is de gulden regel een universeel principe, het kan ook een "smal pad" zijn als we het zelden bewandelen. Als we in plaats daarvan kiezen voor het pad van genotzucht en hard oordeel over anderen, wordt dat pad breder naarmate we het vaker bewandelen.

Daarom zegt Jezus: "Ga binnen door de nauwe poort, want breed is de poort en breed is de weg die naar het verderf leidt, en velen gaan daardoor naar binnen. Want smal is de poort en moeilijk is de weg die naar het leven leidt, en er zijn weinigen die hem vinden" (7:13-14). Jezus weet dat het pad van zorgvuldig zelfonderzoek en aandacht voor anderen smal is. Het is geen platgetreden pad, simpelweg omdat mensen het niet vaak bewandeld hebben. Toch is het de weg die naar het volste leven leidt.

Naarmate het proces van zelfonderzoek zich verdiept, moeten we ons vooral bewust zijn van onze neiging de Schrift te gebruiken om onze eigen egoïstische doeleinden te bevorderen. Daarom waarschuwt Jezus ons: "Pas op voor valse profeten, die in schaapskleren tot u komen, maar van binnen roofzuchtige wolven zijn" (7:15). “Valse profeten" zijn onze eigen neigingen om de heilige schrift te gebruiken ("schaapskleren") als een manier om zelfzuchtige ambities te verwezenlijken ("innerlijk zijn het roofzuchtige wolven"). Zolang wij zelfzuchtige bijbedoelingen hebben, kan er niets goeds worden voortgebracht. Struiken die "distels" en "doornen" voortbrengen symboliseren de onvruchtbaarheid van handelingen die eigenbelang in zich dragen - de lege, vruchteloze pogingen om in de ogen van anderen rechtvaardig te lijken, terwijl er innerlijk helemaal geen rechtvaardigheid is. Zoals Jezus zegt: "Aan hun vruchten zul je ze herkennen; plukken mensen druiven uit doornstruiken of vijgen uit distels?" (7:16).

Niemand van ons, hoe vaak we ook de Schrift lezen of citeren, is op de weg die naar het leven leidt totdat we anderen beginnen te dienen vanuit een werkelijk geestelijk motief. Dienstbaarheid aan anderen en geloof in God mogen niet gescheiden worden. Er zijn bijvoorbeeld veel contemplatieve paden die zich richten op gebed, meditatie, studie en bezinning. Hoewel deze geloofsgerichte disciplines van vitaal belang zijn, moeten ze ook nuttige dienstbaarheid inhouden. Zo niet, dan zijn ze onvolledig.

Evenzo zijn er vele wegen die de nadruk leggen op naastenliefde en goede wil. Deze op dienstbaarheid gerichte disciplines richten zich op het redden van het milieu, het stichten van scholen, het voorzien in opvangcentra voor daklozen, het voeden van de hongerigen, het helpen van gehandicapten en het zorgen voor de armen en behoeftigen over de hele wereld. Deze werken van uiterlijke bewogenheid zijn van vitaal belang, maar als ze niet gemotiveerd worden door een oprechte liefde voor de naaste, hebben ze weinig goeds in zich. In feite kunnen ze een andere vorm worden waarin de vraatzuchtige wolf (verlangen om gewaardeerd, beloond en gerespecteerd te worden) zich vermomt in schaapskleren (het doen van uiterlijke goede werken voor anderen).

Of we nu neigen naar het pad van bezinning of het pad van dienstbaarheid, het smalle pad mag niet worden verwaarloosd, want het vormt de kern van beide benaderingen. Het herinnert ons eraan geestelijk wakker te blijven en ons bewust te zijn van wat zich in onze innerlijke wereld aandient. Het roept ons op om allereerst naar God te kijken in zijn Woord, het kwade als zonden tegen Hem te schuwen (geloofsgerichte disciplines), en vervolgens naar buiten te kijken naar de naaste, ernaar strevend God in iedereen te zien en te dienen (dienstgerichte disciplines). Willen onze werken werkelijk goed zijn en willen onze diensten nobele vruchten dragen, dan moeten zij voortkomen uit onze hoogste bedoelingen. Dit zijn de fijnere instincten en nobele ingevingen van een hart dat gereinigd wordt door zelfonderzoek in het licht van Gods geboden. 2

Wanneer we onze motieven zorgvuldig en eerlijk onderzoeken en tot God bidden om ons te helpen elk egoïstisch verlangen en elke valse gedachte te verwijderen, openen we een weg voor God om in en door ons te werken. Het is op dit punt dat onze "goede" werken werkelijk goed worden: "Zo draagt ook elke goede boom goede vruchten ... . . een goede boom kan geen slechte vruchten dragen" (7:17-18). Maar als we het zware werk van zelfonderzoek (het smalle pad) uit de weg gaan, komen we nooit toe aan het uitroeien van de zelfzuchtige verlangens die elk goed werk dat we doen zullen besmetten. In dat geval zal de vrucht van onze uiterlijk goede werken niet goed zijn, omdat de wortel van de boom verdorven is: "Een slechte boom draagt slechte vruchten" (7:19).

Als we niet het smalle pad kiezen en alle vormen van zelfzuchtige bekommernis voortdurend uitroeien, zullen we geen goede vruchten kunnen voortbrengen. Als gevolg daarvan zullen we steeds meer worden verteerd door de vlammen van zelfzuchtig verlangen: "Elke boom die geen goede vruchten draagt, wordt omgehakt en in het vuur gegooid" (7:19).

Uiteindelijk telt alleen ons oprechte verlangen om boven egoïstische bekommernissen uit te stijgen, zodat onze motieven zo zuiver mogelijk zijn. Daarom begint dit gedeelte met een aansporing om eerst de balk uit ons eigen oog te verwijderen. Wanneer de balk van eigenbelang is verwijderd, zien we duidelijk hoe we anderen op de meest nuttige en liefdevolle manieren kunnen helpen - manieren die gespeend zijn van ego-belangen. Wanneer dit gebeurt, brengen we vruchten voort die werkelijk goed zijn. Dit is wat Jezus bedoelt als Hij zegt: "Aan hun vruchten zul je hen herkennen" (7:20).


De wil van de Vader doen


21. "Niet iedereen die tot Mij zegt: Heer, Heer, zal het Koninkrijk der hemelen binnengaan, maar wie de wil doet van Mijn Vader die in de hemelen [is].

22. 22. Velen zullen te dien dage tot Mij zeggen: Heer, Heer, hebben wij niet in Uw naam geprofeteerd, en in Uw naam demonen uitgedreven, en in Uw naam vele machtswerken verricht?

23. En dan zal Ik tot hen zeggen: Ik heb u nooit gekend; gaat weg van Mij, gij die ongerechtigheid werkt.

24. Daarom zal een ieder die deze woorden van Mij hoort en ze doet, Ik gelijkstellen met een verstandig man, die zijn huis op de rots heeft gebouwd.

25. En de regen daalde neer, en de rivieren kwamen, en de winden bliezen, en zij vielen op dat huis; en het viel niet, want het was op de rots gegrondvest.

26. En een ieder die deze woorden van Mij hoort en ze niet doet, zal vergeleken worden met een dwaas, die zijn huis op het zand heeft gebouwd.

27. En de regen daalde neer, en de rivieren kwamen, en de winden bliezen, en sloegen op dat huis, en het viel, en de val ervan was groot.

28. En het geschiedde, toen Jezus deze woorden had beëindigd, dat de menigte zich verwonderde over Zijn leer.

29. Want Hij onderwees hen als iemand met gezag en niet als de schriftgeleerden."


Zoals in het vorige hoofdstuk is gezegd, is een contemplatief leven, hoe biddend en vroom ook, zonder goede werken nutteloos. Evenzo is een actief leven, gevuld met uiterlijke goede werken, zonder eerst onze kwaden te identificeren en te schuwen, ook nutteloos. Zowel de uiterst vrome als de zeer dienstbare mens kan geloven dat hij God dient en zijn best doet. Maar Jezus zegt: "Niet iedereen die tot Mij zegt: 'Heer, Heer' zal het Koninkrijk der hemelen binnengaan, maar wie de wil van Mijn Vader in de hemel doet" (7:21).

De wil van de Vader doen is de geboden onderhouden; het is het fundament en de basis van al het andere. 3 Zonder eerst de geboden te houden, doet niets anders er echt toe. Zelfs als we demonen uitdrijven en wonderen doen, zal dat niet helpen. Zoals Jezus zegt "Velen zullen op die dag tot Mij zeggen: 'Heer, Heer, hebben wij niet in Uw naam geprofeteerd, in Uw naam demonen uitgedreven en in Uw naam vele wonderen gedaan?'" (7:22). Met andere woorden, ieder van ons is geroepen het diepere werk van zelfonderzoek te doen. Dit omvat het identificeren van het kwaad in onszelf en het schuwen ervan als zonden tegen God. Maar als wij ons niet houden aan de fundamentele wetten van het geestelijk leven, waaronder het schuwen van moord, overspel, diefstal, valse getuigenis en begeren, kunnen wij niet beweren volgelingen van God te zijn. Daarom zal Jezus tot ons zeggen: "Ik heb u nooit gekend; gaat weg van Mij, gij die wetteloosheid beoefent" (7:23).

De geestelijke leer die in dit hoofdstuk wordt gegeven is heel duidelijk: juist in de mate waarin wij het kwaad in onszelf als zonden tegen God schuwen, is het goede dat wij doen werkelijk goed. Dit is wat het betekent de wil van God te doen. Het is niet ingewikkeld. Gewoon de geboden houden, en bidden om de kracht om dat te doen.

Wie dit doet is als "een wijs man die zijn huis op een rots heeft gebouwd." En wie dit niet doet is als een dwaas die zijn huis op het zand heeft gebouwd. Toen de stormen kwamen, hield het huis van de dwaas, gebouwd op het schuivende zand van de menselijke mening, geen stand. Maar het huis dat gebouwd was op de rots - geloof in de Heer en een leven volgens zijn leer - was bestand tegen de hevigste stormen van het leven. Zoals Jezus zegt: "De regen daalde neer, de overstromingen kwamen en de winden bliezen en sloegen op dat huis; en het viel niet, want het was gegrondvest op de rots" (7:25).

In de stormachtige tegenslagen van het leven - voorgesteld door de regen, de overstromingen en de wind die op het huis slaat - komen onze ware motieven aan het licht. Op die momenten kunnen we er vrijwillig voor kiezen ons tot God te wenden en Hem te vragen ons te helpen ons hart te reinigen van elk verlangen dat op eigenbelang is gericht. En als we dat doen, houdt de regen op, nemen de overstromingen af en gaat de wind liggen.

Als de stormwolken verdwijnen en de zon begint te schijnen, keert de vrede terug en ontstaat er vreugde. Het is dan dat we beseffen dat God al die tijd bij ons was, ons hielp het kwaad te verwijderen en ons inspireerde het goede te doen. In deze "na-de-storm"-toestanden begrijpen we steeds beter dat God er altijd is, kalm leidend en instruerend, de waarheid biedend die ons rotsvast houdt, zelfs temidden van de meest turbulente emotionele stormen.

Dit besef ontstaat niet alleen door de waarheid te horen, maar is het resultaat van het beleven van de waarheid. Daarom besluit Jezus de Bergrede met een prachtige belofte en een krachtige waarschuwing. Eerst de belofte: "Een ieder die deze woorden van Mij hoort en ze doet, zal Ik vergelijken met een wijs man die zijn huis op een rots heeft gebouwd. En de regen daalde neer, de overstromingen kwamen, en de winden bliezen en sloegen op het huis, en het viel niet, want het was gegrondvest op een rots" (7:24). En dan komt de waarschuwing: "Een ieder die deze woorden van Mij hoort en ze niet doet, zal Ik vergelijken met een dwaas die zijn huis op het zand heeft gebouwd. En de regen daalde neer, de overstromingen kwamen, en de winden bliezen en sloegen op het huis, en het viel. En groot was zijn val" (7:27).

Dit was het krachtige slot van wat bekend is geworden als "de Bergrede". Het is veelzeggend dat Jezus deze preek hield op een "rots" (een berg), het duurzaamste symbool op aarde van een onverplaatsbaar, onwankelbaar geloof.

Toen Jezus de preek afsloot, "verwonderde de menigte zich over zijn woorden" (7:28). Dat komt omdat "Hij hen onderwees als iemand met gezag, niet zoals de schriftgeleerden" (7:29). Jezus' woorden waren vervuld van kracht. Hij sprak met een soort gezag dat niet te vergelijken was met wat zij eerder hadden gehoord; het was zeker niet te vergelijken met wat zij van andere religieuze leiders hadden gehoord. Het is gemakkelijk voor te stellen dat ze dachten: Wie is deze man? Waar komt hij vandaan? En waar heeft hij deze kennis vandaan?

Dit wordt de leidende vraag in de rest van dit evangelie. Wie is Jezus?

Voetnoten:

1Echtelijke Liefde 523: “De Heer zegt: "Oordeelt niet, opdat gij niet veroordeeld wordt. Dit kan in het geheel niet betekenen oordelen over iemands zedelijk en burgerlijk leven in de wereld, maar oordelen over iemands geestelijk en hemels leven. Wie ziet niet in dat als mensen niet zouden mogen oordelen over het morele leven van degenen die bij hen in de wereld wonen, de maatschappij zou instorten? Wat zou er van de maatschappij worden als er geen openbare rechtbanken waren, en als niemand zijn oordeel over een ander mocht hebben? Maar om te oordelen hoe de innerlijke geest of ziel van binnen is, dus wat iemands geestelijke toestand is en dus zijn lot na de dood - daarover mag men niet oordelen, want dat weet alleen de Heer."

2Liefdadigheid 21: “Al het goede dat op zichzelf goed is, komt voort uit de innerlijke wil. Het kwaad wordt uit deze wil verwijderd door berouw. Zie ook Ware Christelijke Religie 654: “De werken van barmhartigheid van een christen en die van een heiden lijken in uiterlijke vorm gelijk, want de een als de ander beoefent de goede daden van beleefdheid en zedelijkheid jegens zijn medemens, die gedeeltelijk lijken op de daden van liefde voor de naaste. Beiden kunnen zelfs aan de armen geven, de behoeftigen helpen en de prediking in de kerken bijwonen, maar wie kan daarmee vaststellen of deze uiterlijke goede daden in hun innerlijke vorm gelijk zijn, dat wil zeggen of deze natuurlijke goede daden ook geestelijk zijn? Dit kan alleen uit het geloof worden afgeleid; want het geloof bepaalt hun kwaliteit, want het geloof doet God erin zijn en verbindt ze met zichzelf in de inwendige mens; en zo worden de natuurlijke goede werken innerlijk geestelijk.... De Heer, de naastenliefde en het geloof vormen één geheel, zoals het leven, de wil en het verstand, maar wanneer zij gescheiden worden, vergaan zij allen als een tot poeder gereduceerde parel".

3Apocalyps Uitgelegd 981: “Liefde voor de Heer betekent de liefde of genegenheid om zijn geboden te doen, dus de liefde om de geboden van de Decaloog te houden. Want voor zover iemand uit liefde of genegenheid deze bewaart en doet, voor zover heeft iemand de Heer lief. Dit komt omdat deze geboden de aanwezigheid van de Heer bij iedereen zijn."

De Bijbel

 

Matthew 6:25

Studie

       

25 Therefore I say unto you, Take no thought for your life, what ye shall eat, or what ye shall drink; nor yet for your body, what ye shall put on. Is not the life more than meat, and the body than raiment?