스웨덴보그의 저서에서

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus #31

해당 구절 연구하기

  
/ 10837  
  

31. Dat de grote lichten de liefde en het geloof betekenen, en ook zon, maan en sterren genoemd worden, blijkt hier en daar bij de profeten, zoals bij Ezechiël:

‘Als Ik u zal uitblussen, zal Ik de hemelen en hun sterren zwart maken. Ik zal de zon met een wolk bedekken en de maan zal haar licht niet geven; alle lichtende lichten in de hemelen zal Ik over u zwart maken, en Ik zal een duisternis maken over uw land’, (Ezechiël 32:7, 8);

waar sprake is van Farao en Egypte, waaronder in het Woord verstaan wordt het zintuiglijke en de kennis; in deze verzen, dat zij door het zintuiglijke en de verzamelde kennis, de liefde en het geloof hebben uitgeblust.

Bij Jesaja:

‘De dag van Jehovah om het land te stellen tot verwoesting, want de sterren van de hemelen en hun gesternten zullen hun licht niet laten lichten; de zon zal verduisterd worden in haar opgang, en de maan zal haar licht niet laten schijnen’, (Jesaja 13:9, 10).

Bij Joël:

‘De dag van Jehovah komt, een dag van duisternis en donkerheid; de aarde is beroerd voor Zijn aangezicht, de hemelen beven; de zon en de maan worden zwart en de sterren trekken haar glans in’, (Joël 2:2, 10).

Bij Jesaja, waar over de Komst van de Heer wordt gehandeld, en over de verlichting van de heidenen, dus over een nieuwe Kerk, in het bijzonder over diegenen die in duisternis zijn en het licht ontvangen en wedergeboren worden:

‘Maak u op, wordt verlicht, want uw licht komt; zie, de duisternis bedekt de aarde, en donkerheid de volken; en over u zal Jehovah opgaan; de heidenen zullen tot uw licht gaan; en koningen tot de glans van uw opgang; Jehovah zal u wezen tot een eeuwig licht, uw zon zal niet meer ondergaan, en uw maan zal haar licht niet intrekken, want Jehovah zal u wezen tot een eeuwig licht’, (Jesaja 60:1, 2, 3, 19, 20).

Bij David:

‘Jehovah maakt de hemelen met verstand, Hij spant de aarde op de wateren uit, Hij maakt de grote lichten, de zon tot heerschappij op de dag en de maan en de sterren tot heerschappij in de nacht’, (Psalm 136:5, 6, 7, 8, 9). En bij dezelfde:

‘Verheerlijkt Jehovah, zon en maan, verheerlijkt Hem, alle gij lichtende sterren; verheerlijkt Hem, gij hemelen der hemelen, en gij wateren, die boven de hemelen zijt’, (Psalm 148:3, 4). In al deze plaatsen betekenen de lichten liefde en geloof. Omdat de lichten de liefde en het geloof in de Heer voorstelden en betekenden, was het een voorschrift in de Joodse Kerk, dat er voortdurend een licht zou branden van de avond tot de morgen, want alles wat in deze Kerk was voorgeschreven, was een uitbeelding van de Heer. Over dat licht staat er geschreven:

‘Gebied de kinderen Israëls, dat zij olie brengen voor de luchter, dat men aanhoudend de lampen aansteke. In de tent van de samenkomst, buiten de voorhang, die voor de getuigenis is, zal Aäron en zijn zonen ze toe richten, van de avond tot de morgen, voor het aangezicht van Jehovah’, (Exodus 27:20, 21). Dat deze dingen liefde en geloof betekenen, die de Heer ontsteekt en doet lichten in de innerlijke mens, en door de innerlijke mens in de uiterlijke mens zal door de Goddelijke barmhartigheid van de Heer daar ter plaatse aangetoond worden.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl

성경

 

Jesaja 60

공부

   

1 Maak u op, word verlicht, want uw Licht komt, en de heerlijkheid des HEEREN gaat over u op.

2 Want zie, de duisternis zal de aarde bedekken, en donkerheid de volken; doch over u zal de HEERE opgaan, en Zijn heerlijkheid zal over u gezien worden.

3 En de heidenen zullen tot uw licht gaan, en koningen tot den glans, die u is opgegaan.

4 Hef uw ogen rondom op, en zie, die allen zijn vergaderd, zij komen tot u; uw zonen zullen van verre komen, en uw dochters zullen aan uw zijde gevoedsterd worden.

5 Dan zult gij het zien en samenvloeien, en uw hart zal vervaard zijn en verwijd worden; want de menigte de zee zal tot u gekeerd worden, het heir der heidenen zal tot u komen.

6 Een hoop kemelen zal u bedekken, de snelle kemelen van Midian en Hefa; zij allen uit Scheba zullen komen; goud en wierook zullen zij aanbrengen, en zij zullen den overvloedigen lof des HEEREN boodschappen.

7 Al de schapen van Kedar zullen tot u verzameld worden; de rammen van Nebajoth zullen u dienen; zij zullen met welgevallen komen op Mijn altaar, en Ik zal het huis Mijner heerlijkheid heerlijk maken.

8 Wie zijn deze, die daar komen gevlogen als een wolk, en als duiven tot haar vensters?

9 Want de eilanden zullen Mij verwachten, en de schepen van Tarsis vooreerst, om uw kinderen van verre te brengen, hun zilver en hun goud met hen, tot den Naam des HEEREN uws Gods, en tot den Heilige Israels, dewijl Hij u heerlijk gemaakt heeft.

10 En de vreemden zullen uw muren bouwen, en hun koningen zullen u dienen; want in Mijn verbolgenheid heb Ik u geslagen, maar in Mijn welbehagen heb Ik Mij over u ontfermd.

11 En uw poorten zullen steeds openstaan, zij zullen des daags of des nachts niet toegesloten worden; opdat men tot u inbrenge het heir der heidenen, en hun koningen tot u geleid worden.

12 Want het volk en het koninkrijk, welke u niet zullen dienen, die zullen vergaan; en die volken zullen gans verwoest worden.

13 De heerlijkheid van Libanon zal tot u komen, de denneboom, de beukeboom en de busboom te gelijk, om te versieren de plaats Mijns heiligdoms, en Ik zal de plaats Mijner voeten heerlijk maken.

14 Ook zullen, zich buigende, tot u komen de kinderen dergenen, die u onderdrukt hebben, en allen, die u gelasterd hebben zullen zich nederbuigen aan de planten uwer voeten; en zij zullen u noemen de stad des HEEREN, het Sion van den Heilige Israels.

15 In plaats dat gij verlaten en gehaat zijt geweest, zodat niemand door u henen ging, zo zal Ik u stellen tot een eeuwige heerlijkheid, tot een vreugde van geslacht tot geslacht.

16 En gij zult de melk der heidenen zuigen, en gij zult de borsten der koningen zuigen; en gij zult weten, dat Ik de HEERE ben, uw Heiland, en uw Verlosser, de Machtige Jakobs.

17 Voor koper zal Ik goud brengen, en voor ijzer zal Ik zilver brengen, en voor hout koper, en voor stenen ijzer; en zal uw opzieners vreedzaam maken, en uw drijvers rechtvaardigen.

18 Er zal geen geweld meer gehoord worden in uw land, verstoring noch verbreking in uw landpale; maar uw muren zult gij Heil heten, en uw poorten Lof.

19 De zon zal u niet meer wezen tot een licht des daags, en tot een glans zal u de maan niet lichten; maar de HEERE zal u wezen tot een eeuwig licht, en uw God tot uw Sierlijkheid.

20 Uw zon zal niet meer ondergaan, en uw maan zal haar licht niet intrekken; want de HEERE zal u tot een eeuwig licht wezen, en de dagen uwer treuring zullen een einde nemen.

21 En uw volk zullen allen te zamen rechtvaardigen zijn, zij zullen in eeuwigheid de aarde erfelijk bezitten; zij zullen zijn een spruit Mijner plantingen, een werk Mijner handen, opdat Ik verheerlijkt worde.

22 De kleinste zal tot duizend worden, en de minste tot een machtig volk; Ik, de HEERE, zal zulks te zijner tijd snellijk doen komen.