스웨덴보그의 저서에서

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus #30

해당 구절 연구하기

  
/ 10837  
  

30. Vers 14, 15, 16, 17. En God zei:

‘Dat er lichten zij in het uitspansel der hemelen, om scheiding te maken tussen de dag en tussen de nacht; en dat zij zijn tot tekenen en tot gezette tijden, en tot dagen en jaren. En dat zij zijn tot lichten in het uitspansel van de hemelen, om licht te geven op aarde’. En het was alzo. En God maakte de twee grote lichten, het grote licht tot heerschappij van de dag, en het kleine licht tot heerschappij van de nacht, en de sterren. En God stelde ze in het uitspansel van de hemelen, om licht te geven op de aarde.

Wat de grote lichten zijn kan men niet ten volle beseffen, tenzij men eerst weet, wat het wezen van het geloof is, en vervolgens hoedanig de toename ervan is bij hen die opnieuw geschapen zijn. Het wezen zelf en het leven van het geloof is van de Heer Alleen; want wie niet in de Heer gelooft, kan het leven niet hebben, zoals Hij Zelf gezegd heeft bij Johannes:

‘Die in de Zoon gelooft, die heeft het eeuwige leven, maar die de Zoon niet gelooft, die zal het leven niet zien, maar de toorn Gods blijft op hem’, (Johannes 3:36). De toename van het geloof bij hen, die opnieuw geschapen zijn, is als volgt: eerst is er geen leven in hen, want in het boze en het valse is het leven niet, maar in het goede en ware; vervolgens ontvangen zij het leven van de Heer door het geloof; het eerst door het geloof dat in het geheugen is, wat een geloof is dat op kennis is gegrond; dan door het geloof dat tot het verstand behoort, wat een verstandelijk geloof is; tenslotte door het geloof van het hart, wat een geloof van liefde, of het heilbrengend geloof is. Het geloof op kennis gegrond en het verstandelijk geloof zijn van vers 3 tot vers 13 uitgebeeld door onbezielde dingen; het geloof echter dat door de liefde levend is gemaakt, wordt van vers 20-25 uitgebeeld door bezielde dingen. Daarom wordt hier nu voor het eerst gesproken van liefde en van het geloof daaruit, welke lichten worden genoemd. De liefde is het grootste licht tot heerschappij van de dag; het geloof uit de liefde is het kleine licht tot heerschappij van de nacht; omdat zij één uitmaken wordt van hen in het enkelvoud gesproken: dat er zij, maar niet dat er zijn lichten. Liefde en geloof verhouden zich in de innerlijke mens, als warmte en licht in de uitwendige, lichamelijke mens, waarom eerstgenoemde wordt uitgebeeld door laatstgenoemde. Daarom wordt er gezegd, dat de lichten in het uitspansel van de hemelen, of in de innerlijke mens gesteld worden; het grote licht in zijn wil en het kleine licht in zijn verstand, maar eigenlijk verschijnen zij alleen in de wil en in het verstand, zoals het licht van de zon in de voorwerpen; het is enkel en alleen de barmhartigheid van de Heer, die de wil met liefde en het verstand met waarheid of geloof aandoet.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl

성경

 

Jesaja 60

공부

   

1 Maak u op, word verlicht, want uw Licht komt, en de heerlijkheid des HEEREN gaat over u op.

2 Want zie, de duisternis zal de aarde bedekken, en donkerheid de volken; doch over u zal de HEERE opgaan, en Zijn heerlijkheid zal over u gezien worden.

3 En de heidenen zullen tot uw licht gaan, en koningen tot den glans, die u is opgegaan.

4 Hef uw ogen rondom op, en zie, die allen zijn vergaderd, zij komen tot u; uw zonen zullen van verre komen, en uw dochters zullen aan uw zijde gevoedsterd worden.

5 Dan zult gij het zien en samenvloeien, en uw hart zal vervaard zijn en verwijd worden; want de menigte de zee zal tot u gekeerd worden, het heir der heidenen zal tot u komen.

6 Een hoop kemelen zal u bedekken, de snelle kemelen van Midian en Hefa; zij allen uit Scheba zullen komen; goud en wierook zullen zij aanbrengen, en zij zullen den overvloedigen lof des HEEREN boodschappen.

7 Al de schapen van Kedar zullen tot u verzameld worden; de rammen van Nebajoth zullen u dienen; zij zullen met welgevallen komen op Mijn altaar, en Ik zal het huis Mijner heerlijkheid heerlijk maken.

8 Wie zijn deze, die daar komen gevlogen als een wolk, en als duiven tot haar vensters?

9 Want de eilanden zullen Mij verwachten, en de schepen van Tarsis vooreerst, om uw kinderen van verre te brengen, hun zilver en hun goud met hen, tot den Naam des HEEREN uws Gods, en tot den Heilige Israels, dewijl Hij u heerlijk gemaakt heeft.

10 En de vreemden zullen uw muren bouwen, en hun koningen zullen u dienen; want in Mijn verbolgenheid heb Ik u geslagen, maar in Mijn welbehagen heb Ik Mij over u ontfermd.

11 En uw poorten zullen steeds openstaan, zij zullen des daags of des nachts niet toegesloten worden; opdat men tot u inbrenge het heir der heidenen, en hun koningen tot u geleid worden.

12 Want het volk en het koninkrijk, welke u niet zullen dienen, die zullen vergaan; en die volken zullen gans verwoest worden.

13 De heerlijkheid van Libanon zal tot u komen, de denneboom, de beukeboom en de busboom te gelijk, om te versieren de plaats Mijns heiligdoms, en Ik zal de plaats Mijner voeten heerlijk maken.

14 Ook zullen, zich buigende, tot u komen de kinderen dergenen, die u onderdrukt hebben, en allen, die u gelasterd hebben zullen zich nederbuigen aan de planten uwer voeten; en zij zullen u noemen de stad des HEEREN, het Sion van den Heilige Israels.

15 In plaats dat gij verlaten en gehaat zijt geweest, zodat niemand door u henen ging, zo zal Ik u stellen tot een eeuwige heerlijkheid, tot een vreugde van geslacht tot geslacht.

16 En gij zult de melk der heidenen zuigen, en gij zult de borsten der koningen zuigen; en gij zult weten, dat Ik de HEERE ben, uw Heiland, en uw Verlosser, de Machtige Jakobs.

17 Voor koper zal Ik goud brengen, en voor ijzer zal Ik zilver brengen, en voor hout koper, en voor stenen ijzer; en zal uw opzieners vreedzaam maken, en uw drijvers rechtvaardigen.

18 Er zal geen geweld meer gehoord worden in uw land, verstoring noch verbreking in uw landpale; maar uw muren zult gij Heil heten, en uw poorten Lof.

19 De zon zal u niet meer wezen tot een licht des daags, en tot een glans zal u de maan niet lichten; maar de HEERE zal u wezen tot een eeuwig licht, en uw God tot uw Sierlijkheid.

20 Uw zon zal niet meer ondergaan, en uw maan zal haar licht niet intrekken; want de HEERE zal u tot een eeuwig licht wezen, en de dagen uwer treuring zullen een einde nemen.

21 En uw volk zullen allen te zamen rechtvaardigen zijn, zij zullen in eeuwigheid de aarde erfelijk bezitten; zij zullen zijn een spruit Mijner plantingen, een werk Mijner handen, opdat Ik verheerlijkt worde.

22 De kleinste zal tot duizend worden, en de minste tot een machtig volk; Ik, de HEERE, zal zulks te zijner tijd snellijk doen komen.