스웨덴보그의 저서에서

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus #2

해당 구절 연구하기

  
/ 10837  
  

2. Maar dat het geheel zowel als het bijzondere, ja het meest bijzondere, tot de kleinste jota toe, geestelijke en hemelse dingen betekent en omhult, weet tot dusver de Christelijke wereld in de verste verte niet, om welke reden zij dan ook voor het Oude Testament weinig aandacht heeft Niettemin kan het hieruit alleen al blijken, dat het Woord – daar het van de Heer is en van de Heer komt - nooit zou kunnen bestaan, tenzij het innerlijk die dingen bevatte, welke van de hemel, de kerk en van het geloof zijn. Anders kon het niet het Woord van de Heer genoemd worden, evenmin zou gezegd kunnen worden, dat daarin enig leven is; want vanwaar zou het leven anders kunnen komen, dan uit de dingen die van het leven zijn, dat wil zeggen, daarvandaan dat het geheel zowel als elke bijzonderheid betrekking heeft op de Heer, Die het leven Zelf is. Iets dat innerlijk niet op Hem ziet, leeft dus niet, ja zelfs, een woord in het Woord, dat niet Hem onthult, of op haar wijze op Hem betrekking heeft, is niet goddelijk.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl

스웨덴보그의 저서에서

 

Over het Nieuwe Jeruzalem en haar Hemelse Leer #260

해당 구절 연구하기

  
/ 325  
  

지금까지 이 번역에는 #_661_까지의 구절이 포함되어 있습니다. 아직 번역이 진행 중일 수 있습니다. 왼쪽 화살표를 누르면 번역이 완료된 마지막 번호를 찾을 수 있습니다.

  
/ 325  
  

Published by Swedenborg Boekhuis.

스웨덴보그의 저서에서

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus #2523

해당 구절 연구하기

  
/ 10837  
  

2523. Dat de woorden ‘zij is mijn zuster’ betekenen, dat het het redelijke was dat geraadpleegd zou worden, namelijk dat Hij zo gedacht had, blijkt uit de betekenis van de zuster in dit hoofdstuk, namelijk het redelijk ware, waarover de nrs. 1495, 2508. In de innerlijke zin van het Woord wordt het gehele leven van de Heer, zoals het in de wereld zou zijn, beschreven, ook naar de innerlijke gewaarwordingen en gedachten, want deze waren voorzien en daarin was voorzien, omdat zij uit het Goddelijke waren en ook om deze reden, opdat deze dingen toen aan de engelen, die het Woord naar de innerlijke zin gewaarworden, als tegenwoordig zouden worden vertoond en dat de Heer zo vóór hen zou zijn en tevens hoe Hij geleidelijk het menselijke aflegde en het Goddelijke aantrok. Wanneer deze dingen niet door het Woord en ook door alle riten in de Joodse Kerk, als het ware tegenwoordig geweest waren voor de engelen, zou de Heer in de wereld hebben moeten komen onmiddellijk na de val van de Oudste Kerk, welke mens of Adam wordt genoemd, want er was toen al dadelijk een profetie over de komst van de Heer, (Genesis 3:15) en wat meer is, het menselijk geslacht dat er toen was, had niet gered kunnen worden. Wat het leven van de Heer zelf betreft, dit was een voortdurende voortschrijding van het menselijke tot het Goddelijke, tot aan de volstrekte vereniging toe, zoals herhaaldelijk eerder is gezegd; want om met de hellen te strijden en deze te overwinnen, moest Hij dit doen vanuit het menselijk, want er is geen strijd met de hellen uit het Goddelijke. Daarom behaagde het Hem, het menselijke aan te trekken evenals een ander mens, een klein kind te zijn als een ander, op te groeien in wetenschappen en erkentenissen, wat werd uitgebeeld en aangeduid door de vreemdelingschappen van Abraham in Egypte, (Genesis 12) en nu in Gerar; zo behaagde het Hem, evenals een ander mens het redelijke te ontwikkelen en op deze wijze de schaduw daarvan te verdrijven en het in het licht te brengen en dit uit eigen macht. Dat het voortschrijden van de Heer van het menselijke tot het Goddelijke van dien aard was, kan door niemand worden betwijfeld, wanneer hij alleen maar in overweging neemt, dat Hij een klein kind was en zoals een klein kind leerde spreken en zo verder; maar er was dit onderscheid, dat het Goddelijk zelf in Hem was, daar Hij van Jehovah was ontvangen.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl