성경

 

Klaagliederen 2:16

공부

       

16 Pe. Al uw vijanden sperren hun mond op over u, zij fluiten en knersen met de tanden, zij zeggen: Wij hebben haar verslonden; dit is immers de dag, dien wij verwacht hebben, wij hebben hem gevonden, wij hebben hem gezien.

스웨덴보그의 저서에서

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus #9814

해당 구절 연구하기

  
/ 10837  
  

9814. En gij zult maken klederen der heiligheid voor Aharon uw broeder; dat dit betekent het uitbeeldende van het geestelijk rijk, toegevoegd aan het hemels rijk, staat vast uit de betekenis van de klederen, namelijk in het algemeen de waarheden en wel de waarheden die het goede bekleden, nrs. 5954, 9212, 9216.

Dat de klederen de waarheden zijn, ontleent de oorzaak aan de hemel, waar de engelen met klederen bekleed verschijnen volgens de waarheden vanuit het goede, nrs. 165, 5248, 5954, 9212.

Daaruit kan vaststaan, dat door de klederen van Aharon werd uitgebeeld het geestelijk rijk van de Heer dat is toegevoegd aan Zijn hemels rijk; Aharon immers beeldde de Heer uit ten aanzien van het Goddelijk hemelse, nr. 9810; vandaar beeldden de aan hem toegevoegde klederen het Goddelijk geestelijke uit dat is toegevoegd aan het hemels rijk, zoals de klederen aan het lichaam.

Het Goddelijk geestelijke is het Goddelijk Ware voortgaande uit het Goddelijk Goede van de Heer; dit verschijnt in de hemel als licht en het is eveneens het Licht dat het gezichtsvermogen van de engelen verlicht, zowel het uiterlijke als het innerlijke.

De aanpassing van dit licht, vertoont volgens de subjecten die opnemen, die de engelen zijn, zichtbaar verschillende verschijnselen, zoals: wolken, regenbogen, kleuren en glanzen van verschillend geslacht en eveneens blinkende klederen rondom de engelen.

Daaruit kan vaststaan, dat het geestelijk rijk van de Heer werd uitgebeeld door de klederen der heiligheid van Aharon.

Het zijn immers twee rijken waarin de hemelen zijn verdeeld: het hemels rijk en het geestelijk rijk, nr. 9277.

Zij die in het hemels rijk zijn, verschijnen naakt, degenen echter die in het geestelijk rijk zijn, verschijnen gekleed; daaruit staat opnieuw vast, dat het Goddelijk Ware of het Goddelijk Geestelijke, dat als Licht verschijnt, datgene is wat bekleedt.

Maar wie kan ooit geloven dat binnen de Kerk, waar toch het Woord is en vandaar verlichting ten aanzien van de Goddelijke en de hemelse dingen, zo’n grote onwetendheid regeert, dat men niet weet dat de engelen en de geesten in de menselijke vorm zijn en aan zichzelf als mensen verschijnen en eveneens dat zij elkaar over en weer zien, horen en onder elkaar samen spreken; en dat men nog minder weet, dat zij met klederen bekleed verschijnen.

Dat dit zo is, wordt niet slechts in twijfel getrokken, maar valt ook geheel en al in de ontkenning bij hen die zozeer in uiterlijke zaken zijn, dat zij geloven dat slechts het lichaam leeft en dat datgene wat zij niet met de lichamelijke ogen zien en met de lichamelijke handen aanraken, niets is; zie nr. 1881; terwijl toch de hemelen vol zijn van mensen, die engelen zijn en dezen met verschillende blinkende klederen bekleed zijn.

Maar dezen kunnen in het geheel niet worden gezien door de mens op aarde met de ogen van zijn lichaam, maar met de ogen van zijn geest, wanneer die door de Heer worden geopend.

De engelen die werden gezien door de Ouden, zoals door: Abraham, Sara, Loth, Jakob, Jozua, Gideon en verder door de profeten, werden ook niet gezien met hun lichamelijke ogen maar met de ogen van hun geest, die toen geopend waren.

Dat zij ook met bekleedselen zijn verschenen, staat vast uit de engelen die zaten aan het graf van de Heer, gezien door Maria Magdalena en Maria van Jacobus en Johannes, in blinkende witte klederen, (Mattheüs 28:3; Markus 16:5; Lukas 24:4); en staat vooral vast uit de Heer, gezien door Petrus, Jakobus en Johannes, in Zijn heerlijkheid, namelijk dat Hij toen een kleed had, schitterend wit en zoals het licht, (Mattheüs 17:2; Lukas 9:29); door welk kleed ook het Goddelijk Geestelijke werd uitgebeeld, of het Goddelijk Ware dat uit Hem is.

Daaruit kan vaststaan, wat met de witte bekleedselen wordt aangeduid in de Openbaring: ‘Gij hebt weinige namen in Sardis, die hun bekleedselen niet hebben bevlekt; en zij zullen met Mij wandelen in witte, omdat zij waardig zijn; die zal hebben overwonnen, die zal bekleed worden met witte bekleedselen’, (Openbaring 3:4,5).

De bekleedselen daar zijn de geestelijke waarheden, namelijk de waarheden vanuit het goede, zoals eerder is getoond; en het witte is het echte ware, nrs. 3301, 4007, 5319; evenzo elders: ‘Ik zag de hemel geopend, toen, zie, een wit paard en Die daarop zat, werd genoemd Getrouw en Waarachtig; Die in gerechtigheid oordeelt en strijdt; Zijn heirlegers in de hemel volgden Hem, bekleed met wit en rein fijn lijnwaad’, (Openbaring 19:11,14); en elders: ‘Op de tronen zag ik vier en twintig ouderen, bekleed met witte bekleedselen’, (Openbaring 4:4).

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl