성경

 

Genesis 6

공부

   

1 En het geschiedde, als de mensen op den aardbodem begonnen te vermenigvuldigen, en hun dochters geboren werden,

2 Dat Gods zonen de dochteren der mensen aanzagen, dat zij schoon waren, en zij namen zich vrouwen uit allen, die zij verkozen hadden.

3 Toen zeide de HEERE: Mijn Geest zal niet in eeuwigheid twisten met den mens, dewijl hij ook vlees is; doch zijn dagen zullen zijn honderd en twintig jaren.

4 In die dagen waren er reuzen op de aarde, en ook daarna, als Gods zonen tot de dochteren der mensen ingegaan waren, en zich kinderen gewonnen hadden; deze zijn de geweldigen, die van ouds geweest zijn, mannen van name.

5 En de HEERE zag, dat de boosheid des mensen menigvuldig was op de aarde, en al het gedichtsel der gedachten zijns harten te allen dage alleenlijk boos was.

6 Toen berouwde het de HEERE, dat Hij den mens op de aarde gemaakt had, en het smartte Hem aan Zijn hart.

7 En de HEERE zeide: Ik zal den mens, die Ik geschapen heb, verdelgen van den aardbodem, van den mens tot het vee, tot het kruipend gedierte, en tot het gevogelte des hemels toe; want het berouwt Mij, dat Ik hen gemaakt heb.

8 Maar Noach vond genade in de ogen des HEEREN.

9 Dit zijn de geboorten van Noach. Noach was een rechtvaardig, oprecht man in zijn geslachten. Noach wandelde met God.

10 En Noach gewon drie zonen: Sem, Cham en Jafeth.

11 Maar de aarde was verdorven voor Gods aangezicht; en de aarde was vervuld met wrevel.

12 Toen zag God de aarde, en ziet, zij was verdorven; want al het vlees had zijn weg verdorven op de aarde.

13 Daarom zeide God tot Noach: Het einde van alle vlees is voor Mijn aangezicht gekomen; want de aarde is door hen vervuld met wrevel; en zie, Ik zal hen met de aarde verderven.

14 Maak u een ark van goferhout; met kameren zult gij deze ark maken; en gij zult die bepekken van binnen en van buiten met pek.

15 En aldus is het, dat gij haar maken zult: driehonderd ellen zij de lengte der ark, vijftig ellen haar breedte, en dertig ellen haar hoogte.

16 Gij zult een venster aan de ark maken, en zult haar volmaken tot een elle van boven; en de deur der ark zult gij in haar zijde zetten; gij zult ze met onderste, tweede en derde verdiepingen maken.

17 Want Ik, zie, Ik breng een watervloed over de aarde, om alle vlees, waarin een geest des levens is, van onder den hemel te verderven; al wat op de aarde is, zal den geest geven.

18 Maar met u zal Ik Mijn verbond oprichten; en gij zult in de ark gaan, gij, en uw zonen, en uw huisvrouw, en de vrouwen uwer zonen met u.

19 En gij zult van al wat leeft, van alle vlees, twee van elk, doen in de ark komen, om met u in het leven te behouden: mannetje en wijfje zullen zij zijn;

20 Van het gevogelte naar zijn aard, en van het vee naar zijn aard, van al het kruipend gedierte des aardbodems naar zijn aard, twee van elk zullen tot u komen, om die in het leven te behouden.

21 En gij, neem voor u van alle spijze, die gegeten wordt, en verzamel ze tot u, opdat zij u en hun tot spijze zij.

22 En Noach deed het; naar al wat God hem geboden had, zo deed hij.

   

스웨덴보그의 저서에서

 

Arcana Coelestia #524

해당 구절 연구하기

  
/ 10837  
  

524. As to the character of this Church nothing specific is mentioned. Nevertheless it is clear from the description of the Church called 'Noah' that perceptivity became general and vague, so that integrity diminished, and with integrity, wisdom and intelligence.

  
/ 10837  
  

Thanks to the Swedenborg Society for the permission to use this translation.

성경

 

Genesis 5

공부

   

1 This is the book of the generations of Adam. In the day that God created man, he made him in God's likeness.

2 He created them male and female, and blessed them, and called their name "Adam," in the day when they were created.

3 Adam lived one hundred thirty years, and became the father of a son in his own likeness, after his image, and named him Seth.

4 The days of Adam after he became the father of Seth were eight hundred years, and he became the father of sons and daughters.

5 All the days that Adam lived were nine hundred thirty years, then he died.

6 Seth lived one hundred five years, and became the father of Enosh.

7 Seth lived after he became the father of Enosh eight hundred seven years, and became the father of sons and daughters.

8 All the days of Seth were nine hundred twelve years, then he died.

9 Enosh lived ninety years, and became the father of Kenan.

10 Enosh lived after he became the father of Kenan, eight hundred fifteen years, and became the father of sons and daughters.

11 All the days of Enosh were nine hundred five years, then he died.

12 Kenan lived seventy years, and became the father of Mahalalel.

13 Kenan lived after he became the father of Mahalalel eight hundred forty years, and became the father of sons and daughters

14 and all the days of Kenan were nine hundred ten years, then he died.

15 Mahalalel lived sixty-five years, and became the father of Jared.

16 Mahalalel lived after he became the father of Jared eight hundred thirty years, and became the father of sons and daughters.

17 All the days of Mahalalel were eight hundred ninety-five years, then he died.

18 Jared lived one hundred sixty-two years, and became the father of Enoch.

19 Jared lived after he became the father of Enoch eight hundred years, and became the father of sons and daughters.

20 All the days of Jared were nine hundred sixty-two years, then he died.

21 Enoch lived sixty-five years, and became the father of Methuselah.

22 Enoch walked with God after he became the father of Methuselah three hundred years, and became the father of sons and daughters.

23 All the days of Enoch were three hundred sixty-five years.

24 Enoch walked with God, and he was not, for God took him.

25 Methuselah lived one hundred eighty-seven years, and became the father of Lamech.

26 Methuselah lived after he became the father of Lamech seven hundred eighty-two years, and became the father of sons and daughters.

27 All the days of Methuselah were nine hundred sixty-nine years, then he died.

28 Lamech lived one hundred eighty-two years, and became the father of a son,

29 and he named him Noah, saying, "This same will comfort us in our work and in the toil of our hands, because of the ground which Yahweh has cursed."

30 Lamech lived after he became the father of Noah five hundred ninety-five years, and became the father of sons and daughters.

31 All the days of Lamech were seven hundred seventy-seven years, then he died.

32 Noah was five hundred years old, and Noah became the father of Shem, Ham, and Japheth.